Van het rijtje brieven van Paulus in het Nieuwe Testament is die aan Filemon de laatste. Het is een brief die anders is dan alle andere. Het is namelijk een heel persoonlijke brief. Toegegeven, ook de brieven aan Timotheüs en Titus zijn niet gericht aan een gemeente, maar ze gaan wel over wat er speelde in de gemeenten waar deze medewerkers van Paulus werkten. En opnieuw toegegeven, de brief aan Filemon is behalve aan Filemon ook gericht aan de gemeente in zijn huis (vers 2). Maar er staat niets in wat die gemeente als geheel aangaat. Paulus doet een persoonlijk verzoek aan Filemon. Dat is alles. Je zou je zomaar kunnen afvragen waarom deze brief eigenlijk in de Bijbel staat.
Dat het in deze brief om een persoonlijk verzoek gaat, benadrukt Paulus doordat hij zich, anders dan in zijn andere brieven, heel bewust niet presenteert als apostel. Hij wil Filemon niets met gezag opdragen, hoewel hij daar als apostel wel het recht toe zou hebben (vers 8). Nee, in plaats daarvan presenteert hij zich als een oude man, die bovendien ook nog eens gevangen zit (vers 9), kortom als iemand die je gezien zijn omstandigheden wel iets zou mogen gunnen. Hij komt als het ware naar Filemon toe als een arme nederige smekeling.
Maar wat vraagt hij dan van Filemon?
Op het eerste gezicht wil hij slechts een goed woordje doen voor Filemons weggelopen slaaf Onesimus. Die is bij Paulus in Rome gekomen en is daar tot geloof gekomen. Nu stuurt Paulus hem terug naar Filemon en hij vraagt Filemon om hem welwillend te ontvangen (vers 12). Paulus biedt zelfs aan om eventuele schade die Filemon door Onesimus’ weglopen geleden heeft te vergoeden (vers 18-19). Hij stelt zichzelf als het ware in Onesimus’ plaats en vraagt dan ook van Filemon dat hij Onesimus ontvangt zoals hij Paulus zou ontvangen (vers 17).
Daarin geeft Paulus een voorbeeld van hoe christenen in hun omgang met elkaar op Christus zelf kunnen lijken, die zich ook in de plaats stelde van ons, zondaars. Hij betaalde onze schuld en vraagt ook van ons dat we andere christenen, zijn broeders, behandelen zoals we Hem zouden behandelen (Mattheüs 25:40). Zo moet Filemon Onesimus ook ontvangen als broeder in Christus (vers 16).
Maar is dit alles wat Paulus van Filemon vraagt?
Tussen de regels
Ik denk het niet. Als je de brief zorgvuldig leest, ontdek je volgens mij dat Paulus’ eigenlijke vraag veel verder gaat dan dat Filemon Onesimus welwillend moet ontvangen. Hij zegt het nergens uitdrukkelijk, maar tussen de regels door zinspeelt hij er wel op. Hij zegt dat Onesimus na zijn bekering van groot nut is, niet alleen voor Filemon, maar ook voor Paulus zelf (vers 11). Hij zegt dat hij Onesimus wel bij zich had willen houden (vers 13), maar dat hij niets heeft willen doen zonder Filemon erin te kennen (vers 14). En hij zegt er de reden bij: de gunst die Filemon Paulus zou kunnen bewijzen mag niet gedwongen zijn, maar moet vrijwillig zijn.
Had Paulus Onesimus bij zich gehouden, dan had hij Filemon voor een voldongen feit gesteld. Dan was Filemon daarmee gedwongen geweest om Onesimus af te staan aan Paulus. En dan had hij er niet meer vrijwillig voor kunnen kiezen om Onesimus af te staan.
Het is volgens mij dan ook precies om die reden dat Paulus zijn eigenlijke verzoek in deze brief nergens expliciet onder woorden brengt. Maar hij zinspeelt er opnieuw op als hij zegt dat zoals Paulus de schuld van Onesimus wil betalen, zo ook Filemon een schuld bij Paulus heeft (vers 19). Hij heeft het immers aan Paulus’ prediking te danken dat hij gered is. Hij heeft daardoor eigenlijk zijn leven aan Paulus te danken. En daarom durft Paulus hem te vragen om een ‘voordeel’ in de Heer (vers 20). Dat dat voordeel verder gaat dan alleen een welwillende ontvangst voor Onesimus onderstreept hij door te zeggen dat hij erop vertrouwt dat Filemon gehoorzaam zal zijn en zelfs méér zal doen dan wat Paulus vraagt (vers 21).
Als je al die zinspelingen bij elkaar optelt, kun je volgens mij niet anders concluderen dan dat Paulus Filemon vraagt om Onesimus weer terug naar Paulus te sturen, zodat hij daar namens Filemon Paulus kan helpen met de verspreiding van het evangelie.
Manipulatief?
De manier waarop hij dat vraagt, kan zomaar wat manipulatief overkomen. Hij zegt wel dat hij niets wil bevelen, maar noemt toch maar wel even dat dat hij wel zou kúnnen doen. En hij gebruikt wel degelijk het woord ‘gehoorzaamheid’ voor wat hij van Filemon wil en zet hij hem neer als schuldenaar tegenover hemzelf, Paulus. Je zou dus zomaar kunnen denken: Paulus doet wel net alsof hij een nederige smekeling is die Filemon volledig vrij laat. Maar ondertussen zet hij hem toch vakkundig zo onder druk dat Filemon eigenlijk geen andere keus heeft dan Paulus gehoorzamen, of hij dat nu wil of niet. Met andere woorden: Paulus is niet oprecht.
Maar dat is toch geen terechte conclusie. Zeker, Paulus maakt vakkundig gebruik van subtiele hints om zijn wens duidelijk te maken en Filemon over te halen. Toch, Paulus spreekt ook in deze brief geïnspireerd door Gods Geest. Ook deze brief is Gods Woord. En God misleidt en manipuleert niet. De vraag is dus: geloven we dat? Zo ja, dan kunnen we niet anders dan Paulus’ woorden nemen als oprecht. Hij bedoelt niet eigenlijk iets anders dan hij zegt. Hij meent het als hij zegt dat Filemons gehoorzaamheid niet gedwongen maar vrijwillig moet zijn. Hij wil Filemon maximaal de ruimte te geven om uit eigen vrije beweging aan Paulus’ wens tegemoet te komen.
Iets vergelijkbaars deed hij ook tegenover de Korinthiërs. Hij wilde dat ze royaal gaven voor een collecte voor de gemeente in Jeruzalem. Maar hij wilde hen niet dwingen. Hun vrijgevigheid moest vrijwillig zijn, want alleen dan zou die een bewijs zijn van de echtheid van hun liefde (2 Korinthiërs 8:8). God heeft niet de gever lief die geeft uit tegenzin, omdat het nu eenmaal moet. Nee, lief heeft Hij de blijmoedige gever, die geeft omdat hij niets liever doet dan ruimhartig en royaal geven (2 Korinthiërs 9:7).
Vrijwillige gehoorzaamheid
God eist gehoorzaamheid. Maar hij vraagt ook ons hart. Hij vraagt vrijwillige gehoorzaamheid. Zo gehoorzamen kunnen we niet uit onszelf. Maar in Christus, vernieuwd door zijn Geest, kunnen we het wel. Als we al het goede hebben leren kennen dat we in Christus hebben (vers 6), stromen we daarvan over, net als Filemon. Dan doen we zelfs nog meer dan er van ons gevraagd wordt.
Maar dat betekent wel dat we als christenen onderling elkaar daar de ruimte voor moeten laten. We kunnen ons in de kerk gemakkelijk door anderen gedwongen voelen om bepaalde taken op ons te nemen of om financieel of op een andere manier onze bijdrage te leveren. Soms zetten we elkaar ook inderdaad onder druk, zo van: God wil dat jij nu dit of dat doet. Maar zo hoort het in de kerk niet te gaan. Als we zo met elkaar omgaan, maken we het elkaar onmogelijk om echt gehoorzaam te zijn. Want dan smoren we de liefde voor God en de naaste.
We moeten in de kerk dus steeds het subtiele evenwicht bewaren tussen gehoorzaamheid en vrijwilligheid. Dat is volgens mij de kern van wat wij uit deze brief kunnen leren.
De hele argumentatie van Paulus heeft daarmee trouwens nog een implicatie die hij nergens onder woorden brengt, maar die hij vast wel bedoelt als hij zegt erop te vertrouwen dat Filemon meer zal doen dan hij van hem vraagt. Als liefdedienst vrijwillig moet zijn, geldt dat natuurlijk ook voor Onesimus. Het zal dus niet Paulus’ bedoeling zijn dat Filemon Onesimus als slaaf overdoet aan Paulus. Nee, Paulus wil ongetwijfeld dat hij Onesimus vrijlaat, zodat Onesimus er zelf voor kan kiezen om Paulus te gaan helpen. En zo legt deze brief heel effectief een bom onder het verschijnsel slavernij. Al erkent Paulus de toenmalige juridische rechten van meesters op hun slaven, met zijn principe van vrijwillige gehoorzaamheid blaast hij dat systeem van binnenuit op.
Je zou dus kunnen zeggen dat het in deze brief draait om vrijheid. De vrijheid om uit vrije wil het goede te doen.