Ik heb het al eerder gezegd: als stamboomzoeker mag je blij zijn als er een paar ‘criminelen’ in de familie geweest zijn. Rechtbankverslagen bevatten altijd wel een paar waardevolle details over het leven van daders en slachtoffers.
Nu was de gemiddelde burger vroeger ‘gelukkig’ nog niet zo beschaafd als nu. Pas in de negentiende eeuw voltrok zich een beschavingsproces waarbij overheid, kerk en onderwijs heel langzaam echt greep op het leven van de gewone burgers kregen. In de achttiende eeuw daarentegen bestond er nog een grote groep mensen die vrijwel geen onderwijs genoot, hooguit een losse band had met de kerk en voor wie het niet vanzelfsprekend was om je netjes te gedragen. Niet dat diefstal of moord voor deze mensen normaal waren. Maar de grens tussen normaal en ontoelaatbaar gedrag was een heel stuk vager dan nu. Er bestond een flink grijs gebied vol dingen die weliswaar verboden waren, maar waar veel mensen helemaal geen moeite mee hadden. Voorbeelden daarvan zijn dronkenschap en vechtpartijen of seksuele gemeenschap voor of buiten het huwelijk. Die dingen waren verboden, maar kwamen veelvuldig voor. Niet de wet hield de mensen in het gareel, maar sociale controle en de dreiging van zware straffen. De grens lag waar je je naaste buren, je familie of jezelf in problemen bracht.
Onder dergelijke omstandigheden is het niet verwonderlijk dat er uit diverse families personen in aanraking kwamen met justitie. De familie Veldman vormt geen uitzondering. In april 1769 moest Andries Egberts Veldman, zevenendertig jaar oud, zich komen verantwoorden op een goorspraak. Bij zo’n goorspraak hield de heer van Echten zitting in een openbare gelegenheid in Hoogeveen en konden de inwoners komen met hun klachten of aangifte doen van misdrijven. De heer van Echten deed dan uitspraak. De klacht tegen Andries was dat hij zijn neef, die ook Andries heette, in het been had gestoken. Welke neef dat geweest is, weet ik niet. De beide broers van zijn vader en twee van diens zussen hadden een zoon Andries, al is het waarschijnlijk dat de laatste twee jong zijn overleden. Ter verdediging van zijn gedrag wist Andries niets anders te melden dan dat hij dronken was geweest. Hij verzocht om vergeving en beloofde beterschap.
Dit gedrag was voor Andries geen uitzondering. Op 30 oktober 1770 ging hij in het huis van Albert Tijmens op de vuist met Albert Everts Smit. De ruzie werd buiten voortgezet en Andries delfde het onderspit tegen zijn twaalf jaar jongere tegenstander. Maar blijkbaar was Andries een slecht verliezer, want toen hij weer bij zijn positieven kwam, trok hij een mes. Albert was weer naar binnengegaan, maar Andries ging hem achterna en bracht hem twee verwondingen toe, een in de hals en een in het gezicht. Uit beide wonden kwam zoveel bloed dat het aan weerszijden tegen de muur spoot.
Je kunt het je haast niet voorstellen, maar blijkbaar vond de gemeenschap het nog niet zo ernstig dat er stevig werd ingegrepen. Op tweede kerstdag van hetzelfde jaar kon Andries zich opnieuw misdragen. Eerst trok hij zijn mes in het huis van Jan Swiers en dezelfde avond verscheen hij met het ‘blote mes’ in de hand bij Coert Jurriens de Graaf. Deze laatste had een kroeg en zal dus wel wat gewend geweest zijn. In elk geval wist hij Andries de deur weer uit te zetten. Maar Andries bleef veel ‘bagagie’ oftewel trammelant maken, zowel bij Jan Swiers als bij Coert Jurriens de Graaf. Het moet er akelig aan toe gegaan zijn, want de dochter van Coert viel flauw en de vrouw van Jan Swiers raakte zo ontsteld dat ze zich moest laten aderlaten.
Nu was dan eindelijk de maat vol. Andries werd gearresteerd en naar de gevangenis in Assen gestuurd in afwachting van een proces. Op 18 juni 1771 moest hij zich verantwoorden voor de Etstoel, de hoogste rechtbank in Drenthe. Deze rechtbank bestond uit de drost en 24 zogenaamde etten, die gekozen werden uit de eigenerfde Drentse boeren. Bij de Etstoel kon je in beroep gaan als je het niet eens was met een uitspraak op een goorspraak en de Etstoel behandelde de zwaardere strafzaken. De Etstoel nam het gedrag van Andries hoog op, vooral omdat hij niet één maal, maar herhaaldelijk in de fout gegaan was. Omdat ‘diergelijke faicten in een Land van Justitie niet ongestraft kunnen blijven,’ werd hij veroordeeld tot de zware boete van 90 goudguldens. Bovendien moest hij de proceskosten betalen, wat ook neerkwam op een bedrag van 93 gulden en vier stuivers. Dat laatste bedrag zal wel zo hoog geweest zijn omdat hij een half jaar gevangen had gezeten. Hij moest dus vooral betalen voor de onkosten die daarvoor gemaakt waren: voor zijn eten en drinken en zijn bewaking.
De Etstoel begreep wel dat Andries deze boete niet zomaar zou kunnen betalen. Om te voorkomen dat hij de directe impact van zijn straf niet zou voelen, werd hij uit de Landschap Drenthe verbannen tot hij beide bedragen betaald had. Mocht hij niet betalen en toch zijn gezicht in Drenthe laten zien, dan zou zijn straf naar bevind van zaken nog verzwaard worden.
Op 1 juli werd deze uitspraak in het openbaar aan Andries voorgelezen. En inderdaad heeft hij daarna enige tijd buiten Drenthe verkeerd. Zijn zoon Evert schijnt in 1772 of 1773 in Friesland te zijn geboren. Een doop is van hem nergens te vinden. In 1777 werd zijn zoon Egbert gewoon weer in Hoogeveen gedoopt. Blijkbaar was de boete toen betaald.
Bron
Archief van de Etstoel, Drents Archief, Assen, toegangsnummer 85, inventarisnummer 14, deel 58, blad 24.