De gaven van de Geest. We zijn er als christenen maar verlegen mee. We weten uit de Bijbel dat de Geest een overweldigende macht heeft en dat zijn gaven royaal uitgedeeld worden aan alle gelovigen. Maar waarom merken we er dan zo weinig van?
Gereformeerden zeggen dan vaak dat dat overweldigende en royale als iets wat duidelijk zichtbaar en voelbaar was, specifiek bij Pinksteren en de tijd direct daarna hoorde. In de tijd van de apostelen gebeurden er nog wonderen. Maar sinds de Bijbel compleet is en de laatste apostel is heengegaan, is dat voorbij.
Veel evangelischen zien het heel anders. Als er nu geen wonderen meer gebeuren in de kerk, dan is dat het bewijs dat de Geest daar niet is. Waar de Geest is, gebeuren wonderen. Daar zie je de gaven van gebedsgenezing en ’tongentaal’. Dat kan niet anders, vinden zij.
Over die zogenaamde ’tongentaal’ wil ik het nu hebben.
Evangelischen zien ’tongentaal’ vaak als een belangrijke gave van de Geest. Het zou een soort onverstaanbare, geheime gebedstaal zijn waarmee christenen tot God kunnen bidden zonder dat ze zelf begrijpen wat ze zeggen. Dan bidt de Geest voor hen.
Ze baseren zich daarvoor op 1 Korinthiërs 12-14. Paulus heeft het daar over de verschillende gaven van de Geest en vooral over de gave van ’tongen’. Maar wat is dat? De vertaling van 1951 laat het in het midden en gebruikt gewoon het woord ’tongen’. Maar de Statenvertaling vertaalt het met ’talen’. En de Herziene Statenvertaling voegt zelfs cursief nog een woordje toe: ‘andere talen’. Vreemde talen dus. Terwijl aan de andere kant de Nieuwe Bijbelvertaling spreekt over ‘klanktaal’. Een soort extatische brabbeltaal, zeg maar.
Eigenlijk is het heel simpel. Het Griekse woord gloossa wordt niet alleen gebruikt voor dat ding in je mond, maar ook voor wat je ermee doet: praten. En dan specifiek het voortbrengen van taal. Kortom, het betekent niet alleen ’tong’, maar ook ’taal’. En dat is niets bijzonders. Hetzelfde geldt voor het Latijnse woord lingua en het Franse langue. Het Engelse woord language is daarvan afgeleid. Trouwens, ook het Engelse woord tongue kan beide betekenissen hebben. Denk maar aan de uitdrukking mother tongue: ‘moedertaal’. En ook in ons eigen Nederlands komen we een woord tegen als ’tongval’.
Op het eerste gezicht is het dus volstrekt logisch dat Paulus het in 1 Korinthiërs 12-14 gewoon over talen heeft. Daar komt bij dat ook uit het boek Handelingen duidelijk blijkt dat de Geest de gave geeft om in vreemde talen te spreken. Het duidelijkst bleek dat op de Pinksterdag. Er waren in Jeruzalem Joden uit alle windstreken, met veel verschillende moedertalen. En al die talen werden door de apostelen gesproken!
Dat is dus de gave van ’tongentaal’: het spreken van vreemde talen, die je eigenlijk helemaal niet beheerst.
Ja maar, zeggen evangelischen dan, Paulus heeft het in zijn brief aan de Korinthiërs toch duidelijk over iets anders. Want de apostelen spraken met Pinksteren verstaanbaar. Maar Paulus heeft het over een taal die onverstaanbaar is. Hij zegt zelfs dat iemand die niet weet wat er gebeurt, zal denken dat ze waanzinnig zijn en wartaal uitslaan (1 Korinthiërs 14:23).
Maar volgens mij lees je er dan iets in wat er niet staat. Waren er met Pinksteren ook geen mensen aanwezig die dachten dat de apostelen gewoon dronken waren? Dat waren ‘anderen’ dan de buitenlandse Joden (Handelingen 2:13). Joden dus die niet verstonden wat er gezegd werd. Maar dat betekende niet dat de apostelen werkelijk onverstaanbare wartaal spraken.
En zo zegt ook Paulus nergens dat deze ’tongentaal’ per definitie onverstaanbaar is. Hij heeft het alleen over de blijkbaar veel voorkomende omstandigheid dat er op een bepaald moment niemand aanwezig is die het kan verstaan. Maar dat wil niet zeggen dat er op heel de wereld niemand te vinden zou zijn die het kan verstaan. Stel, iemand spreekt dankzij de Geest Chinees. Maar hijzelf verstaat het niet. En er is geen Chinees aanwezig en ook niemand die Chinees geleerd heeft of die dankzij de Geest Chinees begrijpt. Dan is er op dat moment dus niemand die verstaat wat er gezegd wordt. Ook al lopen er op deze wereld genoeg Chinezen rond die het zouden kunnen begrijpen, als ze maar aanwezig waren.
Paulus gebruikt zelf een dergelijk voorbeeld. Immers, hij heeft het over buitenlanders die elkaars taal niet verstaan. Ze kunnen best iets zinnigs tegen elkaar zeggen. Maar toch heeft het geen zin. Ze spreken maar wat in het luchtledige. Dat zit hem niet in wat er gezegd wordt, maar in het feit dat de boodschap niet overkomt (1 Korinthiërs 14:9-11).
Maar Paulus houdt wel degelijk de mogelijkheid open dat wat er gezegd wordt, wel verstaan wordt. Er kán iemand aanwezig zijn die het verstaat. Want de Geest geeft niet alleen de gave van het spreken van andere talen, hij geeft ook de gave van ‘vertaling’ (1 Korinthiërs 12:10, 1 Korinthiërs 14:26). Paulus gebruikt daarvoor het woord ‘hermeneia’. Dat wordt meestal vertaald met ‘uitlegging’. Maar het betekent meer ‘vertaling’. Uitleggen gaat verder dan vertalen. Daarvoor wordt het woord ‘dihermeneuoo’ gebruikt. In 1 Korinthiërs 12-14 komen beide woorden voor. Immers, wat er gezegd wordt, moet ook begrepen worden. Maar als Paulus geen gewone menselijke taal bedoelde, zou hij volgens mij niet ook het woord ‘vertaling’ gebruikt hebben.
Maar, zeggen evangelischen, Paulus heeft het toch ook over engelentaal? Inderdaad zegt Paulus dat je er niets aan hebt als je alle talen van mensen en engelen spreekt, als je geen liefde hebt (1 Korinthiërs 13:1). Maar de nadruk ligt hier op de minderwaardigheid van ’tongentaal’. Het gaat om liefde. Al zou je álle talen spreken, je hebt er niets aan zonder liefde. Zélfs niet als je de taal van de engelen zou spreken. Paulus gebruikt hier een overdrijving. Hij zegt niet – positief – dat ’tongentaal’ een engelentaal is. Nee, hij zegt alleen – negatief – dat je zelfs aan engelentaal niets hebt zonder liefde.
Paulus is dan ook helemaal niet zo positief over ’tongentaal’.
Evangelischen beroepen zich wel op 1 Korinthiërs 12-14 om ’tongentaal’ te promoten. Maar Paulus is in deze hoofdstukken juist uit op het tegenovergestelde. Ja, hij zegt dat hij blij is dat hij zelf meer dan anderen in andere talen kan spreken (1 Korinthiërs 14:18). En ja, hij zegt dat hij wel zou willen dat de Korinthiërs dat allemaal konden (1 Korinthiërs 14:5). En ja, hij zegt ook nog dat ze het spreken in andere talen niet moeten tegenhouden (1 Korinthiërs 14:39).
Maar hij zegt niet dat ze er specifiek naar moeten streven. Nee, ze moeten streven naar de hoogste gaven van de Geest (1 Korinthiërs 12:31). Ze kunnen beter streven naar de gave van de profetie dan naar de gave van het spreken in andere talen (1 Korinthiërs 14:1 en 39). Want profeteren bouwt de gemeente meer op. Paulus brengt dus een rangorde aan en spreken in andere talen staat onderaan Paulus’ lijstje (1 Korinthiërs 12:10 en 30).
Natuurlijk vraag je je dan af wat dan eigenlijk het nut is van deze gave van de Geest.
De sleutel ligt volgens mij in 1 Korinthiërs 14:20-22.
In de eerste plaats noemt Paulus daar het spreken van andere talen iets kinderlijks. Volwassenen zijn verstandig geworden. Die weten wat ze zeggen. Kinderen vaak niet. Kinderen moeten nog opgroeien en verstandig worden. Vandaar dat Paulus in het voorgaande heeft gezegd dat hij liever vijf woorden met zijn verstand spreekt dan tienduizend woorden in een andere taal (1 Korinthiërs 14:19). En vandaar zijn voorkeur voor de gave van de profetie: die bouwt op. Met andere worden: daar wordt je volwassen en verstandig van.
Vervolgens gaat Paulus Jesaja citeren (Jesaja 28:11-12). Zoals Paulus het citeert, gaat het daar expliciet over ‘andere talen’. Jesaja vertelt het volk Israël namens God dat God tegen hen zal spreken in een taal die ze niet verstaan. En zelfs dan zullen ze nog niet luisteren. Op het eerste gezicht klinkt dat heel vreemd. Het is toch logisch dat ze niet luisteren als God onverstaanbaar spreekt? Maar het gaat hier om een teken. Het feit dat God onverstaanbaar gaat spreken is op zichzelf een duidelijke boodschap. Iets waarvan ze op z’n minst zouden moeten zeggen: ‘Hé, wat gebeurt er nu? Wat wil dit zeggen?’ Het moet voor hen een reden zijn om weer naar God te gaan luisteren en zich te bekeren. Maar dat doen ze niet!
En dan concludeert Paulus dat het spreken in andere talen dus een teken is, niet voor gelovigen, maar voor ongelovigen! Is het dan niet vreemd dat Paulus direct daarna (1 Korinthiërs 14:23) zegt dat de Korinthiërs niet in andere talen moeten spreken, juist om te voorkomen dat ongelovigen zouden denken dat ze wartaal uitslaan? Het is toch juist voor ongelovigen?
Juist deze schijnbare tegenspraak in Paulus’ woorden legt het punt bloot waar het allemaal om draait.
Het teken is niet bedoeld voor ongelovige heidenen die niet kunnen verstaan wat er gezegd wordt. Nee, het teken is bedoeld voor andere ongelovigen. In de eerste plaats de ongelovigen tegen wie Jesaja sprak: de Joden.
Dat was al zo op de Pinksterdag. Het spreken van andere talen is een teken van God dat Hij zijn evangelie niet langer voor zijn volk reserveert. Zijn volk wijst het af. Ze wijzen de Messias af. Daarom gaat het evangelie naar de heidenen. Het is het refrein door heel het boek Handelingen. Cornelius is de eerste heiden die tot geloof komt. De apostelen staan versteld. Maar ze zijn overtuigd dat zelfs heidenen gedoopt mogen worden, omdat ook Cornelius opeens in andere talen spreekt (Handelingen 10:44-48). Paulus gaat in elke stad waar hij komt eerst naar de synagoge. Maar steeds blijkt hij daar grotendeels voor dovemansoren te spreken. En dan gaat hij naar de heidenen.
In het laatste hoofdstuk van Handelingen zijn het de Joden in Rome die doof blijven voor Paulus’ boodschap. Ook dan citeert hij uit Jesaja een tekst over het ongeloof van de Joden die niet verstaan wat er gezegd wordt, omdat ze doof en blind zijn (Jesaja 6:9-10). Dezelfde tekst citeert Jezus ook zelf om uit te leggen waarom Hij in gelijkenissen spreekt: zodat de Joden het in hun ongeloof niet kunnen begrijpen (Mattheüs 13:13-15). En daarom, zegt Paulus tegen de Joden in Rome, gaat het evangelie nu naar de heidenen. Zij luisteren wel (Handelingen 28:24-28)!
Daarmee is het spreken in andere talen dus niet alleen een teken voor Joden die Jezus afwijzen. Het is ook een teken voor heidenen die Jezus aannemen. Voor Joden is het een teken omdat ze het niet verstaan. God spreekt niet langer Hebreeuws. Voor heidenen is het een teken omdat ze het wel verstaan! In het talenwonder mogen zij de macht van Gods Geest zien. Maar ze mogen er vooral een uitnodiging in zien om het evangelie van genade te omhelzen. God spreekt nu hun taal!
Maar als ze dat geloof eenmaal omhelst hebben, moeten ze niet bij dat teken blijven staan. Deze kinderlijke fase moeten ze ontgroeien. Ze moeten verstandig en volwassen worden. Dan heb je het talenwonder niet meer nodig.
Vond je dit artikel de moeite waard? Hij staat ook in een boekje samen met nog 10 andere blogs die je misschien wel wilt lezen. Misschien leuk om te hebben of om aan iemand anders cadeau te geven?
Dank je voor het uitleggen over de “tongentaal”. vaak doet zo’n situatie voor dat er ineens iemand naast of achter me vanuit het niets, iets onverstaanbaars begint te brabbelen.
Dat klinkt als: ,, bebebebe lallalalalalala bububu ubhbu. enzovoort. Ik heb dan vaak de neiging er iets over te zeggen en wil ik de persoon graag uitleggen wat mijn mening over zijn ? nutteloze klanken?.
maar weer het nooit goed te onderbouwen over wat de bijbeb , Gods eigen woorden hierover zeggen.
Ik heb eens een dienst bij gewoond waar de spreker ineen zij ; ,, nu gaan we allemaal in tongen praten en als je niks kan bedenken, dan brabbel je maar wat, ” zoals eerder benoemd. Ik kan mij hierin niet vinden en vind het afgrijselijk hoe mensen over deze gave van de Geest denken. Groet Ron
Ik vind de uitlegging verhelderend. Ik mis iets in de uitlegging over de werking van de tongen taal, namelijk, dat het bidden in tongen onze eigen geest opbouwt. Dus het heeft voor de gelovige een persoonlijke functie.
Want wie in een tong spreekt, spreekt niet tot mensen, maar tot God, want niemand verstaat het; door de Geest spreekt hij geheimenissen.
1 Korinthiërs 14:2 NBG51
Wie in een tong spreekt, sticht zichzelf, maar wie profeteert, sticht de gemeente.
1 Korinthiërs 14:4 NBG51
Wat verder wordt toegelicht is duidelijk.
Trouwens, Mozes verzuchtte al dat het volk zou kunnen profeteren.
Doch Mozes zeide tot hem: Wilt gij voor mij ijveren? och, ware het gehele volk des Heren profeten, doordat de Here zijn Geest op hen gave!
Numeri 11:29 NBG51
En het gebed van Mozes werd werkelijkheid door de uitstorting van de Heilige Geest.
Want gij kunt allen één voor één profeteren, opdat allen lering en allen opwekking erdoor ontvangen.
1 Korinthiërs 14:31 NBG51
Ik zou niet te veel waarde hechten aan die persoonlijke functie. De spits van Paulus’ betoog is dat alles moet gebeuren tot opbouw van de aanwezigen (de gemeente, maar ook eventuele vreemden). En daarom maakt hij een tegenstelling: wie verstaanbaar spreekt, bouwt alle aanwezigen op, maar wie onverstaanbaar (in vreemde talen) spreekt, bouwt zichzelf op. Dat laatste moet je dus altijd zien in het licht van de tegenstelling: hij bouwt niet de aanwezigen op. Daar gaat het om. Dat zichzelf opbouwen is in dit verband dus niet iets positiefs, maar iets negatiefs. En dus moet je dat zichzelf opbouwen volgens mij lezen als: als hij al iemand opbouwt, dan hooguit zichzelf.
Wie in een tong spreekt, spreekt niet tot mensen, maar tot God; want niemand verstaat het, door de Geest spreekt hij geheimenissen.(1 Kor 14:2 NBG51). ‘Geest’ met een hoofdletter, dus de H. Geest? Of ‘geest’ met een kleine letter zoals staat in de Statenvertaling? Ik heb meer vertrouwen in de SV (of de KJV) dan de NBG51. Daarom houd ik het op ‘geest’ met kleine letter.
Verder is het zgn. ‘jezelf stichten’ een verwijt, een terechtwijzig. Immers ‘de ander wordt niet gesticht’ en er kan geen ‘amen’ op gezegd worden.