Beschrijving
Dit boekje bevat één hoofdstuk uit mijn vertaling van de Institutie van Johannes Calvijn. Het is het tweede hoofdstuk uit het derde boek. Het eerste boek ging over wie God is en hoe Hij ons geschapen heeft en het tweede boek ging over wie Christus is en wat Hij gedaan heeft om ons te redden. Het derde boek vertelt vervolgens hoe wij deel krijgen aan dat reddingswerk en welke gevolgen dat voor ons heeft. In het eerste hoofdstuk legt Calvijn dan uit dat het daarbij gaat om het werk van de Heilige Geest. En het belangrijkste wat de Geest doet, zegt Calvijn, is het geven van geloof. Maar wat is geloof nu precies? En hoe herken je echt geloof? Daarover gaat het tweede hoofdstuk, met drieënveertig paragrafen een van de langste hoofdstukken van de hele Institutie.
Calvijn begint met uit te leggen dat ons geloof gericht moet zijn op Christus. In Hem moeten we geloven, op Hem moeten we vertrouwen.
Vervolgens legt hij uit dat het ons eigen geloof moet zijn. Je hebt er niets aan als je als het ware meelift op wat anderen geloven of wat de kerk of de dominee gelooft. Anderen kunnen niet voor jou op God vertrouwen, dat moet je zelf doen.
Daarna gaat Calvijn in op de inhoud van het geloof. Het gaat om gehoorzaamheid aan Gods Woord en om het kennen van en vertrouwen op Gods goedheid. Dat brengt hem op deze definitie van geloof: geloof is een vast en zeker weten dat God ons goed wil doen.
Voor hij daar verder op ingaat, gaat Calvijn dan eerst een aantal voorbeelden langs van wat geen echt geloof is, zoals schijngeloof, tijdelijk geloof en vals geloof.
En dan volgt het pastorale deel van dit hoofdstuk. Calvijn gaat diep in op de vraag hoe het nu precies zit met dat zeker weten. Hoe verhoudt zich dat tot twijfel? Hoe verhoudt vast vertrouwen op Gods goedheid zich tot vrees voor God? Bij iedere gelovige is geloof altijd vermengd met ongeloof, stelt Calvijn dan. Niemand heeft een volmaakt geloof. Maar dat maakt geloof niet minder echt en het doet niets af aan de zekerheid van dat geloof. Wie echt gelooft, raakt dat geloof nooit meer kwijt. En wie echt gelooft mag dus altijd blijven hopen op het eeuwige leven. Daar sluit Calvijn het hoofdstuk mee af.
De vragen die Calvijn hier bespreekt, leven nog steeds, ook bij mensen die zichzelf gereformeerd noemen en die in de traditie van Calvijn willen staan. Misschien juist wel bij hen. Want zij weten dat geloof een gave is die God alleen geeft aan wie door Hem is uitverkoren. Maar hoe weet je of je uitverkoren bent? Juist voor hen kan het soms lijken alsof geloofszekerheid onbereikbaar is. Maar dan het zomaar een eye-opener zijn dat dezelfde Calvijn die zo sterk de uitverkiezing leerde, ook zo sterk benadrukte dat geloofszekerheid helemaal niet onbereikbaar is, maar juist hoort bij een echt geloof.
Beoordelingen
Er zijn nog geen beoordelingen.