Ons volkslied ligt nogal eens onder vuur. Veel mensen herkennen zich er niet meer in. En dan is het probleem nog niet eens dat het velen veel te christelijk is. Dat valt gemakkelijk te negeren, zolang je je maar beperkt tot het eerste couplet. Maar wat hebben wij nog met Willem van Oranje, de ik-persoon uit het Wilhelmus? Als je over ‘ik’ zingt, wil je toch ook zingen over jezelf? Jezelf verplaatsen in een historische figuur die deze week 475 jaar geleden geboren werd, is voor individualistische, op het hier en nu gerichte Nederlanders vaak te veel gevraagd.
Wilhelmus van Nassauwe
ben ik, van Duitsen bloed.
Den vaderland getrouwe
blijf ik tot in den dood.
Een prinse van Oranje
ben ik, vrij, onverveerd.
Den koning van Hispanje
heb ik altijd geëerd.
Ben ik van Duits bloed? Heb ik altijd de koning van Spanje geëerd? Waarom zouden we zulke on-Nederlandse dingen in de mond nemen als we ons volkslied zingen?
Maar het gaat in dit lied om het ontstaan van ons land. Dit lied bezingt onze gemeenschappelijke afkomst. En daar hebben Duits bloed en een Spaanse koning alles mee te maken.
Het Wilhelmus is ontstaan als propagandalied, waarin Willem van Oranje aan de Nederlanders gepresenteerd wordt als de bevrijder van het vaderland. Het eerste couplet vertelt wie hij is. En het eerste is dan: hij is van Duits bloed.
Is dat een aanbeveling? Jazeker! Want dat betekent dat hij geen vreemdeling is. Duits bloed, dat hadden alle Nederlanders.
Duits bloed
Sinds de Tweede Wereldoorlog is het een tijd mode geweest om in plaats van ‘Duitsen bloed’, te zingen van ‘Dietsen bloed’. En dat zou dan ‘Nederlands bloed’ betekenen. Begrijpelijk. De weerzin tegen alles wat Duits was, was groot. Nu was er ook wel iets voor deze aanpassing te zeggen. De woorden Duits en Diets hadden oorspronkelijk dezelfde betekenis. Wat in het zuiden van Nederland ‘Diets’ heette, heette in het noorden ‘Duits’. En beiden komen van een woord dat gewoon ‘volk’ betekent. Van Duits of Diets bloed zou van betekenen: van hetzelfde volk.
Het heeft dus niets met het Duitsland van nu te maken? Dat wordt wel vaak zo gezegd. Maar dat is toch te kort door de bocht. Essentieel om de situatie van toen te begrijpen, is het besef dat Nederland nog niet bestond. Er waren allerlei gewesten: hertogdommen, graafschappen, heerlijkheden, bisdommen. Brabant en Gelre bijvoorbeeld, of Holland en Zeeland, Utrecht en Overijssel. Die gewesten waren min of meer zelfstandig, maar maakten wel deel uit van het zogenaamde Heilige Rooms-Duitse keizerrijk.
Je zou kunnen zeggen: het Nederland van nu was in die tijd eigenlijk gewoon een stukje Duitsland. Pas na de Tachtigjarige Oorlog kwam daar een eind aan. Pas bij de Vrede van Münster in 1648 werd officieel bepaald dat de Nederlandse gewesten die samen de Republiek vormden, geen deel meer uitmaakten van het Duitse keizerrijk.
Maar Duits is dus wel onze oorsprong. Vandaar dat Nederlands in het Engels Dutch heet. En dat de Gereformeerde Kerk in de Republiek zich officieel de Nederduits Gereformeerde Kerk noemde. Onze taal is in wezen een variant van het Duits. Je hebt hoog-Duitse en laag-Duitse varianten en het Nederlands is een van de laatste.
Vandaar dus dat Willem van Oranje zich bij de Nederlanders van destijds kon aanbevelen als Duitser. Daarmee doelde de dichter niet op zijn geboorte buiten de Nederlanden, op de Dillenburg in het graafschap Nassau. Hij doelde eerder op het feit dat de Nassaus al generaties lang in de Nederlanden vertegenwoordigd waren. Oranjes eigen voorouders woonden in Breda. Oranje stamde uit een zijtak van die familie Nassau-Breda. Maar in 1544 stierf de hoofdtak uit en werd Oranje – elf jaar oud – de erfgenaam van de Nederlandse Nassau-bezittingen.
Daarmee werd hij een van de belangrijkste edelmannen in de Nederlanden. En dus kreeg hij ook allerlei bestuurlijke functies te vervullen in die gewesten. Weliswaar waren dat allemaal min of meer zelfstandige gewesten, met ieder hun eigen hertog, graaf of heer. Alleen, door huwelijken en veroveringen was inmiddels de situatie ontstaan dat al die hertogen, graven en heren één en dezelfde persoon waren: Karel V.
Deze Karel was tegelijk ook de keizer van het Rooms-Duitse rijk. Maar die laatste functie was niet erfelijk. Daarom was er Karel alles aan gelegen om zijn Nederlandse gewesten om te vormen tot een bestuurlijke eenheid die naar binnen toe steeds hechter aaneengesmeed werd en tegelijk naar buiten toe steeds losser kwam te staan van het Duitse keizerrijk.
Koning van Spanje
Ondertussen had Karel nog een kroon: de Spaanse. Eigenlijk was ook dat een verzameling kronen: van Castilië, Aragon, Leon, Valencia, Catalonië, enzovoort. Maar ook daar werd het land stap voor stap omgesmeed tot één centraal bestuurd koninkrijk.
In 1558 deed Karel V afstand van zijn regeringstaken. Het Duitse keizerkroon ging naar zijn broer Ferdinand. Maar de Nederlandse gewesten en het Spaanse koninkrijk gingen naar zijn zoon Filips II.
Dat was dus de koning van Spanje die Oranje volgens het Wilhelmus altijd geëerd heeft. En er ligt zeker een tegenstelling in die aanduidingen ‘Duits bloed’ en ‘koning van Spanje’. Oranje had Duits-Nederlandse wortels. Sinds zijn elfde was hij in de Nederlanden opgegroeid en opgeleid. De Nederlanden waren zijn vaderland, dat hij trouw was tot in de dood, zo zegt de dichter.
Maar Filips? Natuurlijk, Filips had de Nederlanden geërfd en dat kon alleen omdat hij ook Nederlandse wortels had. Maar zijn voorgeslacht was ook voor een groot deel Spaans. En erger nog: hij was in Spanje opgegroeid en opgeleid. Hij sprak Spaans. Geen Duits. Ook geen Nederduits. Hij was de vreemdeling. Oranje niet.
Daar komt bij: Filips was hier in de Nederlanden geen koning! In Brabant en Gelre was hij hertog. In Holland, Zeeland en Vlaanderen was hij graaf. In Utrecht, Overijssel en Friesland niet meer dan heer.
Weliswaar was het gebruikelijk om iemand aan te duiden bij zijn hoogste titel. Koning dus. Maar als je hem koning van Spanje te noemt, zet je hem in zekere zin toch ook neer als een buitenlandse overheerser. Filips gebruikte de macht van het Spaanse wereldrijk, het rijk waar dankzij de ontdekkingen van Columbus en anderen de zon nooit onder ging, om de Nederlanden zijn wil op te leggen. Om de Nederlandse gewesten om te vormen tot een centraal geleide eenheidsstaat naar Spaans model, los van het Duitse rijk waar de Nederlanden van oudsher mee verbonden waren en zich mee verbonden voelden.
Oranje erkent deze koning als zijn wettige vorst. De dichter presenteert Oranje als een trouwe vazal van deze koning. Uit andere bronnen weten we dat Oranje zijn strijd presenteerde als een strijd tegen de slechte raadgevers en dienaren van Filips – zoals Alva – en niet tegen Filips zelf. Maar Oranje had nog een ander argument. Hij is meer dan een vazal van deze koning. Deze koning is niet zijn koning, maar slechts zijn hertog of graaf. Terwijl Oranje zelf tegelijk ook prins van Oranje is.
Prins van Oranje
Het prinsdom Orange vormde een onafhankelijke enclave in Frankrijk. In de zeventiende eeuw werd het een aantal keer geannexeerd door Lodewijk XIV, uiteindelijk definitief. Maar Willem van Oranje kon zich nog zonder problemen presenteren als soeverein vorst. En daarmee in zekere zin als gelijke van andere soevereine vorsten, zoals de koning van Spanje. Dat gaf hem het recht om huurlegers te werven en oorlogen te voeren. Was dat opstand? Oranjes propagandaboodschap was dat daar geen sprake van was. Als prins van Oranje kon hij deze strijd ‘vrij en onverveerd’ aangaan. Niets of niemand kon hem daarvan weerhouden.
Het Wilhelmus presenteert Oranje dus als een soeverein vorst die tegen wil en dank een wettige oorlog voert om het Duits-Nederlandse vaderland te bevrijden van vreemde overheersing. Deze oorlog duurde uiteindelijk tachtig jaar en resulteerde in de onafhankelijkheid van de Nederlandse Republiek.
Maar de paradox is: deze onafhankelijkheidsoorlog werd gevoerd tegen Spanje, maar Spanje was niet het land waar wij onafhankelijk van werden. Dat was Duitsland. En dat was aanvankelijk bepaald niet de bedoeling. Toch was het een logisch gevolg. Een oorlog tegen een wereldrijk als het Spaanse win je niet zomaar. Dat was alleen mogelijk doordat de Nederlandse Republiek als handelsnatie in opkomst zelf ook een wereldmacht werd. Daar had niemand anders meer iets te vertellen. Ook de Duitse keizer niet. De officiële losmaking van het Duitse rijk in 1648 was niets anders meer dan de formele bevestiging van wat inmiddels allang de realiteit was.
1) In de Vroege Middeleeuwen was “Diets” een woord dat gebruikt werd om aan te geven dat de spreker een taal sprak die niet-Romaans (Frans) of het Latijn was. Het woord “Diets” ontstond dus als tegenhanger van het woord “Waals” dat van het Oergermaanse *walha is afgeleid, dat “vreemd, anders” betekent. Het komt in meerdere Germaanse talen voor in de benaming voor Keltisch-sprekende (de Welsh in Engeland) of Romaans-sprekende buurvolkeren. In het Nederlands werden dit de Walen, in het Duits de Welsche (Franstalige Zwitsers).
2 In het Middelnederlands verwijzen Diets (of de noordelijke variant “Duuts”) in veel gevallen effectief naar de (voorloper van het) Nederlands. In het Laat-Middelnederlands wordt de variant “Duuts” gebruikelijker dankzij de invloed van Brabant. In het Vroeg-Nieuwnederlands is er sprake van een klankverschuiving (uu > ui) waardoor “Duuts” als “Duits” wordt uitgesproken. Hetzelfde proces voltrok zich bij het woord “huis” (in het Middelnederlands nog “huus”). De betekenis is echter niet “Duits” maar “Nederlands en bij extensie aanverwante talen” en het is deze variant (Duuts) en niet “Deutsch” dat de oorsprong is voor het Engelse “Dutch”.
3 In de 15e eeuw wordt voor het eerst over “hoghen duutsche” en “neder duutsche” gesproken. Het eerste betekent “niet-Nederlands / Duits” en het tweede woord (later geschreven als “Nederduits”) betekent “Nederlands”. Het woord “Nederlands” is overigens ouder dan het woord “Nederduits”.
Dit is de eerste indicatie, dat Nederlandstaligen de behoefte hebben aan een verdere specificering van het woord “Duits”. Dit betekent echter pertinent niet, dat zij het Nederlands tot dan toe zagen als een vorm van het Duits of dat het Nederlands als een afsplitsing van het Duits gezien werd of kan worden. Het feit dat deze termen in het Nederlandse taalgebied zijn ontstaan en later overgenomen zijn in de Duitstalige gebieden, laat zien dat het Nederlandstalige taalbewustzijn zich juist eerder ontwikkelde dit dankzij de rol van de Nederlanden als internationaal handelscentrum.
“Duits” ontwikkelde zich geleidelijk tot een restcategorie. Precies zoals het woord “Dutch” in het Engels gebruikt werd voor “de dichtsbijzijnde West-Germaanse dialect-sprekers) zo ook in het Nederlands.