In zijn eerste brief aan Timotheüs geeft Paulus in hoofdstuk 5 aanwijzingen hoe Timotheüs in de gemeente van Efeze om moet gaan met weduwen. Dit gedeelte wordt vaak aangehaald als voorbeeld dat in het Nieuwe Testament vrouwen werden aangesteld voor diaconale taken. Het wordt dan zo uitgelegd dat Paulus Timotheüs hier opdraagt om oudere weduwen uit te kiezen en aan te stellen als diacones. Maar andere uitleggers stellen dat het hier over iets heel anders gaat. Het gaat hier niet om weduwen die zelf diaconaal werk moeten doen. Nee, het gaat om weduwen die door de diaconie verzorgd moeten worden. Geen diaconessen, maar bedeelden dus.
De eerste uitleg wordt gegeven door niet de minste theologen uit de kerkgeschiedenis. Ook Calvijn was een van hen. Toch ben ik er zelf van overtuigd geraakt dat de tweede uitleg de juiste is.
Echte weduwen
Bij zorgvuldige lezing valt mij namelijk in de eerste plaats op dat Paulus onderscheid maakt tussen ‘echte’ weduwen en weduwen die in zijn ogen blijkbaar geen ‘echte’ weduwen zijn (vers 3). Op grond waarvan maakt Paulus dat onderscheid? Nou, ‘echte’ weduwen zijn weduwen die geen kinderen of kleinkinderen hebben (vers 4). Een ‘echte’ weduwe heeft niet alleen haar man verloren, maar is helemaal alleen overgebleven (vers 5).
En met dat onderscheid begint Paulus meteen. Maar dat niet alleen. Hij sluit er ook mee af (vers 16). Het is als het ware het kader waarin heel zijn aanwijzingen over de weduwen staan. En wat is de consequentie die hij aan dit onderscheid verbindt?
De kinderen en kleinkinderen van een ‘niet-echte’ weduwe moeten leren dat ze hun vroomheid in de eerste plaats in praktijk moeten brengen in hun eigen huis, dat wil zeggen: in hun eigen familie. En zo moeten ze een terugbetaling doen aan hun voorgeslacht (vers 4).
Soms wordt dit vers gelezen alsof de weduwen in de eerste plaats voor hun eigen huis moeten zorgen. Maar dat staat er niet, want het woord ‘weduwe’ hier is enkelvoud, terwijl degenen die voor hun eigen huis moeten zorgen in het meervoud staan. Dat zijn dus de kinderen of kleinkinderen. Bovendien, als het de weduwen waren, zou het niet logisch zijn dat Paulus het heeft over het voorgeslacht. Dan zou hij het toch eerder hebben over het nageslacht. Wie worden er dan bedoeld met dat voorgeslacht? Wie anders dan de ouders of grootouders van de genoemde kinderen of kleinkinderen, in dit geval de ‘niet-echte’ weduwen dus? Toen de kinderen nog klein waren, werden ze verzorgd door hun moeder of grootmoeder. Nu is het tijd om de rollen om te draaien.
Dat zorgen voor het eigen huis inhoudt dat er voor de weduwen gezorgd moet worden, zegt Paulus aan het eind nog eens expliciet: gelovige mannen en vrouwen moeten zorgen voor de (‘niet-echte’) weduwen in hun familie. En dan noemt hij ook de andere kant van de medaille: als deze weduwen geholpen worden door hun familie, dan wordt de gemeente niet met die zorg belast. En dan kan de gemeente dus hulp bieden aan de ‘echte’ weduwen, die niemand anders hebben die voor hen kan zorgen (vers 16).
De inzet en de conclusie van Paulus’ aanwijzingen:
weduwen moeten verzorgd worden, als het even kan door hun familie en anders door de gemeente.
Dát is dus de inzet en de conclusie van Paulus’ aanwijzingen aan Timotheüs: weduwen moeten verzorgd worden, als het even kan door hun familie en anders door de gemeente.
Wat in dit verhaal gaat over diaconessen? Hoe komt men erbij dat dit gedeelte in Paulus’ brief zou gaan over een diaconale taak voor weduwen?
Nou, tussen het begin en het slot zegt Paulus wel een aantal dingen die niet meteen duidelijk zijn en die best wel aanleiding tot verwarring kunnen geven als je niet helder hebt wat het kader is waarin hij deze opmerkingen maakt.
Daarbij gaat het om twee dingen. In de eerste plaats heeft Paulus het over het ‘uitkiezen’ van weduwen (vers 9). Dat kan gemakkelijk overkomen alsof hij het heeft over het uitkiezen en aanstellen voor een bepaalde taak. En dat wordt nog versterkt doordat Paulus in de tweede plaats geschiktheidseisen lijkt te stellen voor wie wel en niet uitgekozen mag worden. Zo stelt hij een leeftijdsgrens van zestig jaar en noemt hij allerlei kenmerken van echte vroomheid of het tegendeel daarvan. Dergelijke eisen stellen voor je iemand zorg wilt geven, dat lijkt niet bepaald liefdevol, toch?
Maar laten we het gedeelte eens zorgvuldig doorlezen.
Biddende weduwen
Om te beginnen lijkt Paulus onderscheid te maken tussen weduwen die op God hopen en volharden in het bidden en weduwen die hun lusten volgen (vers 5-6). Van de laatsten zegt hij heel cru dat ze levend dood zijn. De eersten noemt hij ‘echte’ weduwen. Maakt hij hier van vroomheid geen vereiste om als weduwe uitgekozen te kunnen worden?
Nee, dat denk ik niet. Paulus legt hier namelijk een verband tussen de vroomheid en het alleen overgebleven zijn. Volgens mij wil hij alleen maar heel in het algemeen zeggen: wie alleen overgebleven is, kan eigenlijk niet anders meer dan op God hopen en blijven bidden. En dat zet hij dan tegenover vrouwen die hun lusten volgen (of anders vertaald: die een weelderig, royaal, losbandig leven leiden). Zulke vrouwen zijn levend dood. Dat zijn niet per se weduwen en zeker geen ‘echte’ weduwen. Letterlijk staat er ook niet ‘een weduwe die losbandig leeft’ (NBV) maar ‘zij die …’. Het gaat Paulus om het contrast tussen een eenzame ‘echte’ weduwe en heel in het algemeen andere vrouwen, weduwe of niet. Onder die laatsten zijn er die losbandig leven. Maar als je alleen overgebleven bent en dus niemand meer hebt die voor je zorgt, dan is een weelderig of losbandig leven niet meer aan de orde. Daarom is er alle reden om juist deze vrouwen in ere te houden en voor hen te zorgen!
Vervolgens stelt Paulus dat Timotheüs dit aan ‘hen’ moet bevelen, zodat ze onberispelijk zijn (vers 7). Wie zijn die ‘hen’? Gaat het er hier om dat de weduwen onberispelijk moeten zijn? Nee, Paulus heeft het vanaf vers 4 steeds over ‘een weduwe’ in het enkelvoud. Het meervoud gebruikte hij voor de kinderen en kleinkinderen van ‘niet-echte’ weduwen. Aan die kinderen en kleinkinderen moet Timotheüs dus bevelen dat ze voor de weduwen in hun familie moeten zorgen, want dat draagt bij aan hun eigen vroomheid. Dat zei hij ook al in vers 4, waar hij hier als voorlopige afronding dus op teruggrijpt.
En dat past ook bij de tegenstelling die hij vervolgens maakt: als ‘iemand’ niet voor zijn eigen mensen zorgt en dan vooral niet voor zijn huisgenoten, dan heeft hij zijn geloof verloochend en is hij erger dan een ongelovige! (vers 8) Er staat niet ‘als een vrouw niet …’ (NBG) maar ‘als iemand niet’. Dat kan ook over mannen gaan, dat gaat waarschijnlijk vooral over mannen, omdat zij het hoofd van hun huis, hun gezin waren. Als zij niet hun familie, inclusief de weduwen in hun familie, onderhouden, dan zijn ze zelfs nog erger dan ongelovigen. Want zelfs die doen dat over het algemeen wel.
Oudere weduwen
Nu komt het lastigste gedeelte. Paulus gaat het hebben over het uitkiezen en afwijzen van weduwen. De vraag waarvoor ze werden uitgekozen laat ik nog even liggen. Laten we eerst kijken hoe, op grond waarvan ze moesten worden uitgekozen.
In de eerste plaats maakt Paulus dan onderscheid qua leeftijd. Hij trekt heel arbitrair een grens bij zestig jaar. Ouder mag, jonger niet. Maar hoge leeftijd is schijnbaar niet voldoende. Paulus heeft het immers over weduwen die hebben laten zien dat ze vroom zijn: ze hebben maar één man gehad, ze staan bekend om hun goede daden, ze hebben kinderen opgevoed, ze zijn gastvrij geweest voor vreemdelingen, ze hebben de voeten van de heiligen gewassen, ze hebben verdrukten bijgestaan, kortom, ze hebben allemaal goede daden verricht (vers 9-10).
Paulus noemt geen voorwaarden voor verkiezing, maar redenen voor respect.
Stelt Paulus hier eisen? Dat lijkt misschien zo omdat er een schijnbare parallel te zien is met de eisen die Paulus in hoofdstuk 3 stelt aan ouderlingen en diakenen. Maar wil hij hier dat Timotheüs oudere weduwen die op deze punten tekortgeschoten zijn, niet uitkiest maar afwijst? Nee, dát zegt hij niet. Hij zegt alleen dat jongere weduwen afgewezen moeten worden (vers 11). Bovendien gebruikt hij hier een andere, minder sterke formulering dan in 1 Timotheüs 3. Daar gebruikt hij het werkwoord ‘moeten’. Opzieners en diakenen ‘moeten’ aan bepaalde eisen voldoen. Maar hier geeft Paulus gewoon een opsomming van kenmerken van waarin oudere weduwen over het algemeen verschillen van jongere weduwen. Oudere weduwen hebben natuurlijk ook hun gebreken gehad. Maar ze hebben wel tot op hun hoge leeftijd volhard in hun geloof. Hun geloof is getest en echt en sterk gebleken. Of ze nu lang of kort lid geweest zijn van de gemeente, ze zijn nu vrome leden van de gemeente die veel goeds gedaan hebben. En daar mogen, nee moeten ze nu voor geëerd worden. Paulus noemt dus geen voorwaarden voor verkiezing, maar redenen voor respect.
Jongere weduwen
Maar voor jongere weduwen gelden die redenen nog niet. Voor hen noemt Paulus juist allerlei redenen waarom ze afwezen moeten worden. Paulus begint dan met een uitspraak die ons waarschijnlijk vreemd in de oren klinkt: als jonge weduwen door hun hartstocht (NBV), zinnen (NBG) of het volgen van hun lusten (HSV) zich van Christus afkeren, willen ze trouwen. En dan krijgen ze een oordeel omdat ze (letterlijk) ‘de eerste trouw’ gebroken hebben (vers 11-12).
Op het eerste gezicht klinkt het hier alsof Paulus het afkeurt als ze opnieuw willen trouwen. Alsof verliefd worden al afkeer van Christus is. Maar in vers 14 zegt Paulus dat hij juist wíl dat ze trouwen. Het kan dus in elk geval niet zijn dat Paulus vond dat weduwen niet mochten hertrouwen. De ‘eerste trouw’ die ze breken, kan dus ook niet de trouw aan hun eerste man zijn. (En dat Paulus van de oudere weduwen zegt dat ze maar één man gehad hebben, betekent dus ook niet dat ze slechts één keer getrouwd geweest zijn, maar dat ze tijdens hun huwelijk hun man niet ontrouw geweest zijn.) Dat blijkt ook uit 1 Korinthiërs 7:8-9 en 39. Daar zegt Paulus uitdrukkelijk dat een weduwe vrij is om te trouwen.
Hertrouwen op zich is dus niet verkeerd. Daarom wordt dit vers nog al eens opgevat alsof hertrouwen alleen verkeerd was als je als weduwe was uitgekozen. En dat zou er dan op duiden dat ze werden uitkozen voor een speciale taak. Een taak die onverenigbaar zou zijn met een huwelijk. Werd je uitgekozen, dan moest je blijkbaar beloven om niet meer trouwen. Het breken van de ‘eerste trouw’ zou dan het breken zijn van deze belofte, of door het breken van die belofte het breken van de trouw aan Christus. Maar een dergelijke belofte zou te veel gevraagd zijn van jonge weduwen en daarom zou Paulus niet willen dat Timotheüs jonge weduwen zou uitkiezen.
Maar ik denk dat de sleutel voor dit vers te vinden is in het zojuist genoemde 1 Korinthiërs 7:39. Paulus geeft weduwen daar de vrijheid om te hertrouwen, maar wel onder één voorwaarde: ze mogen alleen hertrouwen ‘in de Heer’. Ik denk dus dat Paulus hier in 1 Timotheüs 5:11 wil zeggen dat jonge weduwen niet mogen hertrouwen als dat het gevolg is van het zich afkeren van Christus. Ze mogen geen huwelijk aangaan met een ongelovige, want dán breken ze hun eerste trouw: hun trouw aan Christus, de Heer. Want door een eenheid aan te gaan met een ongelovige breken ze dan hun eenheid met Christus (vgl. 1 Korinthiërs 6:17).
Maar waarom zegt Paulus dit speciaal over jonge weduwen? Zijn zij extra vatbaar voor de verleiding om verliefd te worden op iemand van buiten de gemeente? En waarom is dit een reden om hen niet uit te kiezen?
Werkloze weduwen
Ik denk dat Paulus niet bedoelt dat jonge weduwen vatbaar zijn voor deze verleiding, maar dat ze dat worden als ze uitgekozen worden. De reden hiervoor geeft hij in het volgende vers. Als jonge weduwen worden uitgekozen, leren ze om ‘als nuttelozen de huizen langs te gaan’. En dat niet alleen. Ze leren ook om ‘als praatzieken en bemoeizieken te kletsen over dingen die niet gepast zijn.’ (vers 13) Kortom: jonge weduwen die worden uitgekozen, hebben niets nuttigs meer te doen. Ze komen met Jan en alleman in aanraking en gaan roddelen en zich ongepast gedragen. En zo geven ze ‘de tegenpartij’ aanleiding om te lasteren (vers 14).
En dat niet alleen. Nee, het is nog erger. Door zulk gedrag lopen ze het gevaar dat ze zich van Christus afkeren, Satan achterna. Dat is geen overdreven pessimisme. Nee, zegt Paulus, sommigen hebben dat immers al gedaan (vers 15). Zulke dingen gebeuren dus echt. Dat je eenmaal een gelovige jonge weduwe bent, wil echt niet zeggen dat je tot je zestigste een gelovige weduwe blijft. Dat gevaar wil Paulus voorkomen. En daarom wil hij dat jonge weduwen niet worden uitgekozen, maar trouwen, kinderen krijgen en een huishouding leiden (vers 14). Dan hebben ze iets zinnigs om handen en komen ze niet door gebrek aan bezigheden in de verleiding Satan achterna te gaan, bijvoorbeeld door verliefd te worden op een ongelovige. Ledigheid is des duivels oorkussen, zeg maar.
Uitgekozen worden levert weduwen geen werk op.
Het levert hun werkloosheid op.
Dat brengt me bij de hamvraag: waarvoor mochten jonge weduwen niet en oude weduwen wel worden uitgekozen? Nou, als uitgekozen worden leidt tot nutteloosheid, kan het nooit een uitkiezen zijn tot een speciale taak in de gemeente. Uitgekozen worden levert je geen werk op. Het levert je werkloosheid op. En wat anders kan die uitverkiezing dan inhouden dan dat je onderhouden wordt door de gemeente?
Wie onderhouden wordt door de gemeente, hoeft niet meer te trouwen en te werken. Die heeft alle gelegenheid om haar tijd nutteloos te verdoen en die wordt daarmee een gemakkelijke prooi voor Satan. Dat geldt voor jonge weduwen. Die moeten dus trouwen en werken, zodat dit hun bespaard wordt.
Maar voor oudere weduwen ligt dat heel anders. Hun werkzame leven ligt achter hen. Trouwen is er voor hen niet meer bij. Verliefd worden op een ongelovige vormt voor hen dus ook geen risico meer. Zulke weduwen kunnen daarom zonder gevaar uitgekozen worden om door de gemeente onderhouden te worden. Dat hebben ze, door te volharden in een vroom, dienstbaar leven, ook verdiend. Dat is een zaak van respect, zo begon Paulus zijn aanwijzingen immers (vers 3). Jongere weduwen moeten dat respect nog verdienen. Of zij volharden in hun geloof, moet nog blijken. Hun geloof moet nog getest worden. En daarom is het gevaarlijk om hen te behandelen alsof hun geloof al wel getest is zoals dat van de oudere weduwen.
Het spreekt volgens mij vanzelf dat deze aanwijzingen van Paulus door ons, in onze tijd, cultuur en maatschappij niet zo maar precies zo opgevolgd kunnen worden. Maar Paulus’ woorden geven volgens mij ook geen reden om te denken dat dat moet. De concrete regels die hij geeft, zoals de leeftijdsgrens van zestig jaar, baseert hij niet direct op universele principes. Hij komt hier niet aandragen met Adam en Eva, zoals in hoofdstuk 2. Hij noemt eigenlijk alleen praktische redenen, zoals de kans op geloofsafval of de laster van buitenstaanders. Er zijn natuurlijk wel lessen te trekken uit dit gedeelte. Maar dan gaat het niet om concrete regels voor alle tijden en plaatsen, maar meer om algemene, onderliggende principes die wij in onze tijd heel anders kunnen toepassen dan Paulus hier aan Timotheüs voorschrijft.
Zulke principes zijn bijvoorbeeld dat ouderen in de gemeente respect verdienen voor volharding in geloof en goede daden en dat christenen voor hun familie moeten zorgen, maar dat als iemand geen familie meer heeft, de gemeente de verzorgende rol van de familie moet overnemen. En ook dat het niet gezond is als iemand geen levensvulling heeft qua werk en gezin en dat ondersteuning door de gemeente dus alleen gegeven mag worden als dat laatste er niet meer in zit. Wie wij precies als gemeente ondersteunen, welke criteria wij daarbij hanteren en op welke manier wij die ondersteuning geven, daar zijn wij volgens mij vrij in.
Maar welke lessen we uit dit gedeelte ook kunnen trekken, over vrouwelijke diakenen zegt dit gedeelte volgens mij helemaal niets.