Gereformeerden staan bekend als pessimisten. Want gereformeerden zeggen dat mensen niets goeds kunnen doen. Niets! Ze zijn juist alleen maar geneigd tot kwaad doen. Ze zijn erop uit God en hun naaste te haten. Zo leert de Heidelbergse Catechismus het in zondag 2 en 3.
Veel mensen vinden dit een veel te hard oordeel. Kijk om je heen! Hoeveel moois gebeurt er niet? Hoeveel doen mensen niet uit liefde voor elkaar?
Anderen zijn juist geneigd het er mee eens te zijn. Ze hebben zoveel kwaad gezien of zelf ervaren, dat ze cynisch geworden zijn. Soms houden ze meer van dieren dan van mensen. Want van mensen verwachten ze niets goeds meer.
Ook onder christenen is er verschil van mening over de vraag hoe slecht mensen eigenlijk zijn. Zelfs onder gereformeerden staat het idee dat mensen tot niets goeds in staat zijn onder druk. Veel gereformeerden hebben eigenlijk een hekel gekregen aan het pessimisme van de gereformeerde leer. Preken over de Catechismus willen ze liever niet meer horen. Die vinden ze veel te deprimerend.
Maar is het wel terecht om de Catechismus pessimisme te verwijten?
Ik denk het dat er twee misverstanden bestaan over dat beruchte zinnetje: ‘onbekwaam tot iets goeds en uit op elk kwaad.’
In de eerste plaats: wat is goed en wat is kwaad? Ontkent de catechismus hier alle mooie dingen die mensen doen? Nee. De Catechismus ontkent alleen dat die dingen werkelijk goed zijn. Want die dingen worden niet gedaan uit liefde voor God én de naaste. Ze voldoen niet aan de eisen die de Bijbel aan zulke liefde stelt.
In de tweede plaats: de Catechismus stopt niet bij de constatering dat de mens niets goeds kan doen. Het beruchte zinnetje staat dan ook niet in een antwoord, maar in een vraag. Het antwoord is weliswaar bevestigend. Maar er staat meer! De Catechismus noemt een uitzondering. Zijn wij helemaal onbekwaam tot iets goeds en uit op elk kwaad?
Ja, behalve wanneer wij door de Geest van God opnieuw geboren worden. (HC zondag 3)
Ik ben bang dat velen het idee hebben dat de geformeerde leer inhoudt dat mensen altijd totaal verdorven blijven. Dat zelfs opnieuw geboren christenen nog steeds niets goeds kunnen doen.
Maar zo zit het dus niet!
Opnieuw geboren christenen zijn niet langer onbekwaam tot iets goeds.
Ze zijn niet langer uit op elk kwaad. Laat dat eens op je inwerken. Is dat pessimisme? Nee toch?
Nu is het wel waar dat de Heidelbergse Catechismus blijft benadrukken dat ook opnieuw geboren christenen nog zondige mensen blijven. Het is niet zo dat wij na onze bekering onbekwaam zijn tot iets kwaads en geneigd tot elk goed.
Wij kunnen met onze goede werken niets bijdragen aan onze redding, zegt de Catechismus. Waarom niet? Omdat…
... zelfs onze beste werken in dit leven allemaal onvolmaakt en met zonden bevlekt zijn. (HC zondag 24)
Maar we doen echt goede werken, want…
... het kan niet anders, of ieder die door waar geloof in Christus ingeplant is, brengt vruchten van dankbaarheid voort. (HC zondag 24)
Wat voor vruchten zijn dat? Dat zijn de dingen die we doen…
... uit waar geloof, naar de wet van God en tot zijn eer. (HC zondag 33)
Maar om zulke dingen te kunnen doen, moeten we dus weten wat Gods wet inhoudt. Daarom behandelt de Catechismus uitgebreid de Tien Geboden. Daarna komt de cruciale vraag: kunnen opnieuw geboren christenen die geboden ‘volbrengen’? Dat wil zeggen: zijn ze in staat zich daar volmaakt aan te houden? Nee, zegt de Catechismus. En dan volgt er opnieuw een berucht zinnetje:
... zelfs de allerheiligsten hebben in dit leven niet meer dan een klein begin van deze gehoorzaamheid. (HC zondag 44)
Je kunt hier gemakkelijk het gevoel krijgen dat alles wat de Catechismus in het voorgaande gegeven heeft, nu weer afgepakt wordt. Opnieuw geboren christenen kunnen goede werken doen. O nee, toch niet.
Het is alleen maar een klein beginnetje.
Het stelt eigenlijk niets voor. Toch pessimisme?
Maar ik denk dat hier een taalprobleem spreekt. Als wij woorden als ‘groot’ en ‘klein’, ‘veel’ en ‘weinig’ gebruiken, gebruiken we die vaak in een min of meer absolute betekenis. Veel is gewoon veel. Klein is gewoon klein. Maar in oude talen zoals het Grieks of het Latijn is de betekenis vaak veel relatiever. Groot is groter dan iets anders. Weinig is minder dan je zou verwachten. Je moet dan dus altijd kijken: wat is het uitgangspunt? Wat is de norm?
Zo is het ook hier.
Wat is de norm waarmee het begin vergeleken wordt?
Nou, dat is niet zo moeilijk: volmaaktheid. Als je onze gehoorzaamheid vergelijkt met volmaaktheid, dan is het slechts een klein begin. Maar dat wil niet zeggen dat het ook klein is als je het gaat vergelijken met onze gehoorzaamheid vóór onze bekering.
En dat benadrukt de Catechismus ook nog eens. Want, zegt de Catechismus, opnieuw geboren christenen gehoorzamen…
... wel zo, dat zij met een ernstig voornemen niet slechts naar sommige, maar naar alle geboden van God beginnen te leven. (HC zondag 44)
Dat is bepaald niet niks! Dat is toch heel iets anders dan onbekwaam tot iets goeds en uit op elk kwaad. Er is een groot verschil, duidelijk merkbaar, voor jezelf en voor anderen.
En dat is nog niet alles. Want die volmaaktheid, waarvan we niet meer dan een klein begin krijgen, blijft die onbereikbaar? Welnee. Het woord ‘begin’ houdt immers in dat het daar niet bij blijft. Dit woord kijkt vooruit. Er komt nog meer. We worden in dit leven steeds meer vernieuwd…
... totdat wij na dit leven het doel, namelijk de volmaaktheid, bereiken. (HC zondag 44)
Het is waar, voor dit leven kun je de Catechismus misschien meer realistisch dan optimistisch noemen. Maar gelukkig kijkt de Catechismus verder dan dit leven. En dan is de Catechismus zo optimistisch als je maar kunt wensen. Want als alles dat we nu al hebben, nog maar een klein begin is, hoe onvoorstelbaar veel groter moet die volmaaktheid dan wel niet zijn die we straks hebben?
Dag Gerrit,
een bijkomend probleem is dat er een woord uit het laatste zinnetje van vraag en antwoord 1 is verdwenen. De oude versie was: ‘…waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert , en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.’ In het Latijn staat er ‘promptus et paratus’. De uitdrukking ‘paratus’ betekent ‘in staat’, ‘paraat’ en is hier correct weergegeven met ‘bereid’. (Schilder, Heidelbergse Catechismus deel 1, p. 46) Men heeft deze term ‘bereid’ bij de hertaling kennelijk opgevat als ‘bereidwillig’, waardoor er twee keer hetzelfde leek te staan. In de nieuwe versie staat daarom: hij maakt mij van harte bereid om voortaan voor hem te leven. Het moet zijn: hij maakt mij door zijn Geest ‘gewillig en in staat’ om voor hem te leven. Dit komt ook overeen met wat Paulus zegt in Fil.2:13, dat God zowel het willen als het werken in ons werkt.
Bij wie moet je zoiets aankaarten, en wie vindt het nog de moeite waard om dit te corrigeren?
Wij zijn het afgelopen weekend vertrokken uit de GKV (Wageningen) en sluiten ons aan bij de CGK (Bennekom).
Bedankt voor je blogs en groeten van Richtje van der Wolf – Emmens
Interessant! Dat was me nog nooit opgevallen. Inderdaad heeft het woord ‘bereid’ in het Nederlands een betekenisverandering ondergaan van geschikt gemaakt naar bereidwillig. Nu zitten in het woord ‘paratus’ beide betekenissen wel een beetje. Denk aan ons woord ‘paraat’. Dat betekent zoiets als ‘klaar staan’ en dat kun je ook op beide manieren opvatten. Trouwens, ook in ‘promptus’ zitten beide betekenissen wel een beetje. Maar de combinatie van beide woorden duidt er volgens mij op dat er een betekenisnuance tussen deze woorden is die ertoe doet. ‘Promptus’ legt net iets meer de nadruk op bereidwilligheid en ‘paratus’ net iets meer op het in staat zijn. Dus inderdaad: de Geest zorgt ervoor dat we willen én dat we kunnen.