Moeten mannen bidden met opgeheven handen?

Waarom bidden mannen die tegen vrouwen in het ambt zijn niet met opgeheven handen? Paulus zegt toch dat dat moet? Waarom gehoorzamen we Paulus in het een wel en in het ander niet? Is dat niet inconsequent? Of zegt Paulus toch iets anders?

2
2040
Foto: Pixabay

Het is een vaak gehoord verwijt aan tegenstanders van vrouwen in het ambt: jullie zijn niet consequent! Je wilt wel Paulus’ gebod gehoorzamen dat vrouwen geen gezag over mannen mogen hebben en geen onderwijs mogen geven. Maar dat dezelfde Paulus in hetzelfde hoofdstuk van dezelfde brief aan Timotheüs zegt dat mannen met opgeheven handen moeten bidden, dat negeren jullie!

Tja, als dat waar is, dan is dat natuurlijk niet zo best. We mogen inderdaad niet selectief winkelen in de Bijbelse voorschriften. Als Paulus inderdaad zegt dat mannen moeten bidden met opgeheven handen, dan moeten we ons daar als christenmannen aan houden.

Maar… zegt hij dat wel?

Zo lijkt het wel als je de NBV leest (1 Timotheüs 2:8): ‘Ik wil dat bij iedere samenkomst de mannen met geheven handen bidden, vol toewijding, zonder wrok of onenigheid.’ Maar dit is een van de vele voorbeelden waar de NBV de mist in gaat en een verkeerde interpretatie van de tekst presenteert als vertaling.

Dit geeft heel wat beter weer wat Paulus nu werkelijk zegt (in mijn eigen vertaling, zo letterlijk mogelijk):

Ik wil dus dat de mannen in elke plaats bidden, opheffende heilige handen, zonder woede en discussie.

Zegt hij hier dat mannen moeten bidden door hun handen op te heffen? Nee! Als hij dat wilde zeggen, had er niet meer moeten staan dan: ‘Ik wil dus dat de mannen in elke plaats bidden, opheffende de handen.’ Maar eigenlijk had hij het dan nog anders moeten formuleren. Zoiets als: ‘Ik wil dus dat de mannen in elke plaats biddende de handen opheffen.’ Of: ‘Ik wil dus dat de mannen in elk plaats bidden met opheffing van de handen.’

Maar dat staat er allemaal niet.

In de eerste plaats is opheffen slechts een tegenwoordig deelwoord, terwijl bidden het hoofdwerkwoord is. Het bidden krijgt dus meer nadruk dan het opheffen van handen.

In de tweede plaats – en dat is volgens mij doorslaggevend – gaat het niet over ‘de handen’ opheffen. Nee, het gaat voer ‘heilige handen’ opheffen. In plaats van het lidwoord ‘de’ staat er een bijvoeglijk naamwoord ‘heilige’. Dat zorgt ervoor dat de focus van dit zinsdeel niet komt te liggen op de handen als zodanig en al helemaal niet op het opheffen. Die focus komt te liggen op dat woordje ‘heilige’.

Paulus gebiedt niet om de handen op te heffen. Nee, hij gaat ervan uit dat mannen dat doen als ze bidden, want dat was in die tijd de gewoonte. Nou, als ze dat doen, dan moeten dat ‘heilige’ handen zijn, zegt Paulus. Het woord dat hier in het Grieks gebruikt wordt, geeft aan dat de handen moeten voldoen aan Gods normen. Je zou het ook kunnen vertalen met ‘reine handen’.

En wat dat inhoudt, zegt Paulus er vervolgens bij: mannen mogen niet bidden terwijl ze vervult zijn van woede of discussie. Ze mogen niet bidden terwijl ze kwaad zijn op iemand of ruzie of onenigheid hebben met anderen. Wie wel kwaad is, wie wel met anderen over hoop ligt, die heeft geen ‘heilige’, geen ‘reine handen’. Schone handen zijn immers het teken van onschuld? Denk aan Pilatus die zijn handen waste in onschuld terwijl Hij Jezus ter dood veroordeelde.

Die extra uitleg benadrukt nog eens dat het Paulus niet om het opheffen van de handen gaat, maar om de heiligheid van de handen. Hij wil niet perse dat de mannen hun handen opheffen, alleen dat de handen die ze opheffen heilig zijn. Maar dat gebod kun je even goed gehoorzamen als je je handen vouwt in plaats van opheft.

Wat je nog wel uit dit gebod zou kunnen afleiden, is dat het dus de mannen moeten zijn die bidden en dus niet de vrouwen. De eerste komma die ik mijn vertaling heb ingevoegd, staat er weliswaar niet in het Grieks, want in de originele Griekse grondtekst staan eigenlijk geen leestekens. Voeg je in het Nederlands een komma toe, dan wordt extra duidelijk dat het bidden meer nadruk krijgt dan het handen opheffen. Paulus wil twee dingen: dat in elke plaats de mannen bidden. Én dat ze dat doen met heilige handen.

Het lijkt me logisch het zo te lezen, ook gezien de parallelle opbouw van dit en het volgende vers over de vrouwen (1 Timotheüs 2:9):

Zo [wil ik] ook dat de vrouwen in waardige kleding, met bescheidenheid en bezonnenheid, zich kleden, niet met haarvlechten of goud of parels of kostbare kleding.

Je zou beide verzen in een tabel kunnen zetten, dan vallen de parallellen beter op:

Ik wil dus dat de mannenZo [wil ik] ook dat de vrouwen
bidden 
in elke plaatsin waardige kleding
opheffende reine handenmet bescheidenheid en bezonnenheid
 zich kleden
zonder woede en discussie.niet met haarvlechten of goud of parels of kostbare kleding.

Wie Paulus in het Grieks leest, ontdekt hoe Paulus in zijn brieven heel vaak op een dergelijke manier met taal speelt. Deze parallelle opbouw van de zin is dus bewust. En daarom moeten we er goed op letten.

Het valt op dat Paulus beide keren zegt wat mannen en vrouwen moeten doen, waar of waarmee ze dat moeten doen, hoe ze dat moeten doen en tenslotte hoe ze dat dus niet moeten doen. Dat is de overeenkomst.

Maar er is ook verschil. Het valt op dat bij de mannen het werkwoord ‘bidden’ helemaal voorop staat, terwijl bij de vrouwen het ‘zich kleden’ een stuk verderop staat in de zin. Daardoor valt bij de mannen de meeste nadruk op dat bidden: zij moeten bidden. De vrouwen dus niet? Nee, bij de vrouwen valt de meeste nadruk op de waardige kleding. Dát is het punt waar het in deze parallel om draait. Dát is het contrast dat Paulus wil aangeven.

En met die kleding is nog iets bijzonders aan de hand. Paulus gebruikt in deze zin twee verschillende woorden voor kleding. Het laatste woord van de zin betekent gewoon ‘kleed’ of ‘mantel’. Maar het eerste woord voor ‘kleding’ heeft een dubbele betekenis: het kan ook ‘ingetogenheid’ betekenen. Ook dat is vast een bewuste keuze van Paulus. Vrouwen moeten zich kleden in ‘waardige ingetogenheid’. Dan zegt deze opdracht van Paulus dus niet zoveel over hun uiterlijk, maar meer over hun hart. En dat is dan de parallel met de heilige handen van de mannen. Dat ging ook niet over hun handen, maar over hun hart. En dat Paulus vervolgens zegt dat de vrouwen zich niet moeten kleden met haarvlechten of goud of parels of kostbare kleding, is dus niet perse een absoluut verbod op het dragen van die dingen, maar een waarschuwing dat die uiterlijke dingen niet ten koste mogen gaan van de innerlijke schoonheid van bescheidenheid en bezonnenheid.

En daar past dan bij dat het in de samenkomsten de mannen zijn die bidden, dat wil zeggen: die voorgaan in het gebed, die dat hardop doen en duidelijk zichtbaar door hun handen op te heffen. Natuurlijk mogen vrouwen ook bidden, denk aan 1 Korinthiërs 11:5. Maar het is net als met het profeteren in dat vers en in 1 Korinthiërs 14, waar de vrouwen moeten zwijgen. Er moet verschil zijn tussen hoe mannen bidden en profeteren en hoe vrouwen bidden en profeteren, vooral als dat publiek in de samenkomsten gebeurt. Mannen mogen dat doen met gezag. Zij mogen de leiding nemen, uitleg geven en toetsen. Vrouwen moeten bescheiden luisteren. Dat moet hun basishouding zijn.

Daarom hieven in Paulus’ tijd de vrouwen niet hun handen op, maar bedekten ze hun hoofd als ze baden. Dat laatste gebiedt Paulus inderdaad in 1 Korinthiërs 11:5 en het gaat te ver om nu de vraag te beantwoorden of dat gebod nu nog steeds geldt. Maar ik hoop dat ik nu wel heb aangetoond dat het opheffen van de handen in elk geval geen gebod is voor de mannen, niet voor toen en zeker niet voor nu.

Bestellen?

2 Reacties

  1. Opheffende heilige handen = twee dingen.
    1. De handen moeten heilig zijn.
    2. De handen moeten opgeheven worden.
    Het een niet zonder het ander.
    Anders had Paulus wel geschreven: bid met heilige handen. Maar dat staat er niet.

    • Nee, integendeel. De formulering ‘opheffende heilige handen’ maakt er juist één ding van, waarbij het deelwoord ‘opheffende’ het opheffen zo min mogelijk nadruk geeft. Het is slechts taalkundig noodzakelijke opvulling, omdat ‘bid met heilige handen’ nogal onnatuurlijk klinkt en de indruk wekt als of die handen bij het bidden meer zijn dan slechts een uiterlijk teken. Hij had het dus moeilijk anders kunnen formuleren dan hij deed. Maar andersom, als hij wel twee opdrachten had willen geven, had hij dat opheffen op allerlei manieren veel meer nadruk kunnen geven. Bijvoorbeeld: ‘Ik wil dat de mannen biddende, de handen opheffen en dat hun handen heilig zijn.’ Zoals je ziet is dan niet ‘opheffende’ het deelwoord, maar ‘biddende’, terwijl het opheffen en het heilig zijn van de handen uit elkaar gehaald en als gelijkwaardig naast elkaar gezet zijn dmv het woordje ‘en’. Kortom, je manier van argumenteren geeft je volgens mij eerder ongelijk dan gelijk.

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in