Johann Sebastian Bach – ‘Vom Himmel hoch, da komm ich her’ (BWV 769/769a)

0
318

De canonische variaties over Vom Himmel hoch, da komm ich her (BWV 769/769a) van Johann Sebastian Bach, gespeeld op het orgel van de Grote of Sint-Michaëlskerk in Zwolle (via Hauptwerk).

1
Vom Himmel hoch da komm ich her,
Ich bring euch gute neue Mär;
Der guten Mär bring ich so viel,
Davon ich singn und sagen will.

2
Euch ist ein Kindlein heut geborn
Von einer Jungfrau auserkorn,
Ein Kindelein so zart und fein,
Das soll eur Freud und Wonne sein.

3
Es ist der Herr Christ, unser Gott,
Der will euch führn aus aller Not,
Er will eur Heiland selber sein,
Von allen Sünden machen rein.

4
Er bringt euch alle Seligkeit,
Die Gott der Vater hat bereit’,
Daß ihr mit uns im Himmelreich
Sollt leben nun und ewiglich.

5
So merket nun das Zeichen recht:
Die Krippe, Windelein so schlecht,
Da findet ihr das Kind gelegt,
Das alle Welt erhält und trägt.

6
Des laßt uns alle fröhlich sein
Und mit den Hirten gehn hinein,
Zu sehn, was Gott uns hat beschert,
Mit seinem lieben Sohn verehrt.

7
Merk auf, mein Herz, und sieh dorthin;
Was liegt doch in dem Krippelein?
Wes ist das schöne Kindelein?
Es ist das liebe Jesulein.

8
Sei mir willkommen, edler Gast!
Den Sünder nicht verschmähet hast
Und kommst ins Elend her zu mir:
Wie soll ich immer danken dir?

9
Ach Herr, du Schöpfer aller Ding,
Wie bist du worden so gering,
Daß du da liegst auf dürrem Gras,
Davon ein Rind und Esel aß!

10
Und wär die Welt vielmal so weit,
Von Edelstein und Gold bereit,
So wär sie doch dir viel zu klein,
Zu sein ein enges Wiegelein.

11
Der Sammet und die Seide dein,
Das ist grob Heu und Windelein,
Darauf du König groß und reich
Herprangst, als wärs dei Himmelreich.

12
Das hat also gefallen dir,
Die Wahrheit anzuzeigen mir:
Wie aller Welt Macht, Ehr und Gut
Vor dir nichts gilt, nichts hilft noch tut.

13
Ach, mein herzliebes Jesulein,
Mach dir ein rein, sanft Bettelein,
Zu ruhen in meins Herzens Schrein,
Daß ich nimmer vergesse dein.

14
Davon ich allzeit fröhlich sei,
Zu springen, singen immer frei
Das rechte Susaninne schon,
Mit Herzenslust den süßen Ton.

15
Lob, Ehr sei Gott im höchsten Thron,
Der uns schenkt seinen eingen Sohn.
Des freuen sich der Engel Schar
Und singen uns solch neues Jahr.

Dit is een ware meesterproef van Bach. Hij schreef dit bij zijn toelating tot de Correspondierde Societät der Muscialischen Wissenschaften in 1747. In deze reeks canonische variaties laat Bach zien waartoe hij als componist in staat is.

Het stuk bestaat uit 5 delen, maar het laatste deel bestaat eigenlijk weer uit 4 – of nee, 6 – naadloos in elkaar over lopende delen. In totaal zijn er dus maar liefst 10 canons.

Er is wat onduidelijkheid over de volgorde waarin deze variaties gespeeld moeten worden. Er bestaan namelijk twee versies van dit stuk. BWV 769 is gebaseerd op een gedrukte versie uit Bachs tijd. Daarin staat de samengestelde variatie aan het eind. Maar BWV 769a is overgeleverd in Bachs eigen handschrift, samen met de 18 Leipziger Choräle. In dat handschrift staat het tussen BWV 667 en 668. En daar staat de samengestelde variatie in het midden.

Nu is het gebruikelijk om die laatst versie als de meest gezaghebbende te beschouwen. Maar er zijn drie redenen waarom het toch logischer is om de samengestelde variatie aan het eind te plaatsen.

  • De samengestelde variatie eindigt met een duidelijke apotheose.
  • De vier eerste delen van de samengestelde variatie vormen een soort symmetrie met de vier andere variaties, die daarom ook bij elkaar horen.
  • Er zijn aanwijzingen dat de eerste vier variaties over de eerste vier coupletten gaan en de samengestelde variatie over de coupletten 6 tot en met 14.

De laatste twee punten moet ik uitleggen. Bij de eerste vier variaties zijn de eerste twee driestemmig en de laatste tweede vierstemmig. Bij de eerste twee klinkt de canon in de sopraan en alt, in de derde in de tenor en de bas en in de vierde in de sopraan en de bas. Bij vier delen van de vijfde variatie is dat allemaal precies net zo!

Het verschil is alleen dat in de eerste vier variaties de canon steeds gevormd wordt door twee begeleidende stemmen, maar in de vijfde variatie door twee melodiestemmen. Daar klinkt de melodie dus steeds keer, vandaar dat daar per deel steeds twee coupletten verklankt worden.

Bach maakt verder gebruik van alle mogelijke canontechnieken. Allerlei intervallen tussen de beide canonstemmen (octaaf, kwint, terts, sext, septiem, secunde, none), omkeringen (een van de stemmen op de kop) en verkorting en verlenging van de notenwaardes (de tweede canonstem klinkt sneller of trager dan de eerste). Daarbij vallen een aantal dingen op met betrekking tot de tekst.

In de vierde variatie klinkt de tweede canonstem twee keer zo langzaam als de eerste (augmentatio – vergroting). Er komt als het ware geen eind aan: de eeuwige zaligheid? Bij couplet 9 en 10 wordt het kleinste canoninterval gebruikt (secunde): God werd klein. Maar in couplet 11 en 12 wordt juist het grootste canoninterval gebruikt (none): God is een grote koning.

Na de vier canons in de vijfde variatie klinken nog twee heel korte delen. Eerst klinkt in de bas alleen de eerste regel in kwart-noten, terwijl daarboven diezelfde melodieregel vier keer klinkt in zestiende noten (diminutio – verkleining), waarvan de laatste keer in de omkering. Dit is het dertiende couplet, met daarin twee opvallende verklein woorden (Jesulein – Bettelein). Vervolgens volgt als absolute apotheose een stretto: alle vierde melodieregels klinken vrijwel tegelijk.

Maar als dat het veertiende couplet is, waar is dan het vijftiende? Nu leverde Bach bij zijn toelating nog een andere meesterproef in: de zes-stemmige canon BWV 1076. Die canon – of eigenlijk drie canons in één – bevat motieven die aan de melodie van Vom Himmel hoch, da komm ich her doen denken. Zou dit het vijftiende couplet zijn?

Overigens, om zijn meesterschap nog duidelijker aan te tonen, heeft Bach zijn werk ook nog gesigneerd. De vierde variatie bevat aan het eind tweemaal de naam Bach in Duitse notennamen (Bes=B, A=A, C=C, B=H), de tweede keer in om gekeerde volgorde (kreeftgang: HCAB). En ook het stretto aan het eind van vijfde variatie eindigt op deze manier met de noten BACH. Daar komt nog bij dat de vierde variatie, afgezien van het slotakkoord, 41 maten telt. Het getal 41 staat ook voor de naam J.S. Bach: J=9, S=18, B=2, A=1, C=3, H=8. Tel je die waarden bij elkaar op, dan kom je op 41. De eerste variatie telt trouwens 18 maten (S) en de tweede 23 (J + Bach). Samen is dat dus weer 41 (J.S. Bach). Bovendien bevatten de getallen 18 en 23 samen de cijfers die staan voor de letters BACH (2138). De derde variatie telt 27 maten (J+S). De vijfde telt er 56. Dat is 4×14 (4 x Bach). Dat zie je ook duidelijk terug als je die vijfde variatie onderverdeeld in zes delen (4 canons, diminutio en stretto): 13+13+13+12+2+3. De derde en de vijfde variatie samen vormen dus J+S en 4 x Bach (27+56 = 83), maar dat geldt ook voor de eerste, tweede en vierde variatie samen (18+23+42 = 83). En dat verklaart dan meteen waarom die vierde nog een slotakkoord heeft als 42e maat. Die is nodig voor het evenwicht tussen variatie 1, 2 en 4 enerzijds en 3 en 5 anderzijds, maar ook om variatie 4 een dubbele betekenis te geven: zonder slotakkoord 41 = J.S. Bach en met slotakkoord 42 = 3 x Bach.

Maar is er nog een andere reden. Als je optelsommen maakt van 2 of meer de maataantallen van de verschillende variaties, krijg je allerlei totalen. Daaronder zijn de naast de naamwaarde van J.S. Bach (18+23 = 41) ook de naamwaarden van negen van de dertien andere leden van de Correspondierde Societät der Muscialischen Wissenschaften. Neem nu het bekende lid G.F. Haendel. De getalwaarde van zijn naam is 60. En dat is 18 + 42 oftewel de varaties 1 + 4. Of neem de eveneens bekende G.P. Telemann: 101 = 18 + 27 +56, oftwel de variaties 1 + 3 + 5. Als je de maataantallen van de zes onderdelen van de vijfde variatie ook gebruikt, kunt je zelfs de naamwaarden van alle veertien leden vormen.

We mogen aannemen dat de leden gevoelig waren voor dit soort gegoochel met getallen. Want zou het toeval zijn dat Bach juist als veertiende lid benoemd werd? Dat Bach veertien in plaats van vijftien coupletten verwerkte in deze variatiereeks zal in elk geval geen toeval geweest zijn.

Maar hoe kunstig dit ook allemaal in elkaar steekt, het meest geniale is toch dat dit stuk helemaal niet kunstmatig klinkt, maar gewoon heerlijke muziek is!

Registratie:

1:
Hoofdwerk: Trompet 8′
Rugwerk: Praestant 8′, Roerfluit 8′, Fluit 4′
Bovenpositief: Praestant 8′, Viola 8′
Pedaal+Hoofdwerk

2:
Hoofdwerk: Roerfluit 8′, Speelfluit 4′
Borstwerk: Fluitgedekt 8′, Roerfluit 4′, Gemshoorn 2′
Pedaal: Trompet 4′

3:
Hoofdwerk: Roerfluit 8′
Rugwerk: Roerfluit 8′
Borstwerk: Fluitgedekt 8′, Roerfluit 4′, Spitsfluit 3′, Dulciaan 8′
Pedaal: Subbas 16′, Holpijp 8′
Hoofdwerk+Borstwerk

4:
Hoofdwerk: Octaav 8′
Rugwerk: Praestant 8′, Roerfluit 8′, Quintadena 8′, Fluit 4′
Bovenpositief: Praestant 8′, Octaav 4′, Quinta 3′, Tertiaan
Pedaal: Octaav 8′, Superoctaav 4′, Trompet 8′
Hoofdwerk+Bovenpositief

5:
Hoofdwerk: Octaav 8′, Roerfluit 8′, Octaav 4′, Nasaat 3′, Superoctaav 2, Ruijschpijp
Rugwerk: Praestant 8′, Roerfluit 8′, Octaav 4′, Superoctaav 2′, Sexquialtera
Bovenpositief: Praestant 8′, Holpijp 8′, Octaav 4′, Quinta 3′
Borstwerk: Fluitgedekt 8′, Praestant 4′, Superoctaav 2′, Quintanus 1 1/2′, Sexquialtera
Pedaal: Praestant 16′, Octaav 8′, Superoctaav 4′, Basuin 16′
Hoofdwerk+Rugwerk, Bovenpositief+Borstwerk

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in