Het Praeludium & Fuga in C (BWV 547) van Johann Sebastian Bach, gespeeld op het orgel van de Grote of Sint-Michaëlskerk in Zwolle (via Hauptwerk).
Het Praeludium in 9/8-maat kent twee opvallende motieven: een stijgend motief van 9 achtsten dat alleen in de manuaalpartij voorkomt en een dalend lang-kort-lang-kort-lang-kort motief van drie kwarten en drie achtsten met intervallen die samen een gebroken akkoord vormen en dat vooral in het pedaal gespeeld wordt. Beide motieven komen ook in de omkering voor.
De Fuga, die vrijwel even lang is als het Praeludium, staat in 4/4-maat. Het thema is erg kort. Het duurt maar één maat. Maar met dat thema gebeurt van alles. Er zijn maar weinig maten waarin het niet klinkt. Regelmatig worden meerdere inzetten van het thema gecombineerd of klinkt het thema in de omkering. Het pedaal zwijgt voor het grootste deel van de fuga. Pas tegen het eind wordt daar als vijfde stem het thema in gezet, maar dan in de verdubbeling: twee keer zo langzaam. En ook daar klinkt het twee keer in de omkering.
Beide delen – Praeludium en Fuga – vormen een duidelijke eenheid. Beide beginnen doorzichtig, maar worden gaandeweg steeds complexer, waarbij ook de harmonieën steeds kruidiger worden. Beide eindigen met opvallende staande akkoorden en een een lang liggende pedaaltoon.
Registratie:
Hoofdwerk: Octaav 8′, Roerfluit 8′, Speelfluit 4′
Bovenpositief: Praestant 8′, Holpijp 8′, Holpijp 4′, Woudfluit 2′
Borstwerk: Fluitgedekt 8′, Roerfluit 4′, Spitsfluit 3′, Nachthoorn 1′, Dulciaan 8′
Pedaal: Praestant 16′, Octaav 8′, Holpijp 8′, Superoctaav 4′, Basuin 16′
Hoofdwerk+Bovenpositief, Hoofdwerk+Borstwerk