De koraalbewerking over Mit Fried und Freud ich fahr dahin (BWV 616) van Johann Sebastian Bach, gespeeld op het orgel van de Grote of Sint-Michaëlskerk in Zwolle (via Hauptwerk).
Mit Fried und Freud ich fahr dahin
In Gottes Wille,
Getrost ist mir mein Herz und Sinn,
Sanft und stille.
Wie Gott mir verheißen hat,
Der Tod ist mein Schlaf worden.
Nieuwjaar valt in de roomse en lutherse traditie samen met Mariareiniging, waarop Simeon en Anna in de tempel centraal staan. Dit lied is geïnspireerd op de lofzang van Simeon. Vandaar dat Bach deze bewerking in zijn Orgel-Büchlein plaatste na de liederen voor Nieuwjaar.
De melodie ligt in de sopraan. De andere drie stemmen laten afwisselend stijgend en dalend motief horen. De alt en de tenor doen dat bovendien met een figura corta, lang-kort-kort, als teken van vreugde. Het lied gaat dan ook vooral over het rustig, ja zelfs met vreugde, kunnen sterven, omdat de dood slechts een slaap geworden is voor wie gelooft.
Opvallend zijn de dalende toonladder in tweeëndergtigsten die het gewone motief opeens afwisselt op het woord ‘stil’ in regel vier en het zwijgen van de beide middenstemmen op het woord ‘dood’ in regel zes.
Meestal wordt dit stuk gespeeld in een zachte registratie met alleen 8-voets registers. Maar persoonlijk vind ik dat het vreugde-aspect dat toch duidelijk in deze bewerking aanwezig is, te weinig uit de verf komt. Vandaar dat ik voor de manuaalpartij voor een weliswaar bescheiden, maar wel heldere registratie heb gekozen.
Registratie:
Bovenpositief: Praestant 8′, Sifflet 1 1/2′
Pedaal: Subbas 16′, Octaav 8′