De koraalbewerking over Jesu, meines Lebens Leben (BWV 1107) van Johann Sebastian Bach, gespeeld op het orgel van de Grote of Sint-Michaëlskerk in Zwolle (via Hauptwerk).
Jesu, meines Lebens Leben,
Jesu, meines Todes Tod,
der du dich für mich gegeben
in die tiefste Seelennot,
in das äußerste Verderben,
nur dass ich nicht möchte sterben:
Tausend-, tausendmal sei dir,
liebster Jesu, Dank dafür.
De koraalbewerking begint manualiter met de melodie in de sopraan. In regel drie gaat de melodie naar de tenor en in regel vier naar de bas. Dan weer drie regels met de melodie in de sopraan. De laatste twee regels – het refrein – vormen een sterk contrast met de eerste zes regels. De melodie klinkt nu in het pedaal met daarboven een feestelijke begeleiding in een triolen-beweging.
Het is niet zo moeilijk om deze bewerking te koppelen aan de tekst van het eerste couplet. Dat de melodie in regel drie en vier naar de tenor en vervolgens de bas gaat, verklankt dat Jezus zichzelf overgaf aan de diepste zielennood. De ‘dunne’ gebroken akkoorden in regel vijf duidden op het sterven van Jezus (vergelijk bv. BWV 735, waar ditzelfde motief heel veel voorkomt). Het refrein spreekt haast voor zichzelf: de stroom aan triolen symboliseren onze eindeloze dankbaarheid.
Registratie:
Hoofdwerk: Praestant 16′, Octaav 8′, Roerfluit 8′, Octaav 4′, Nasaat 3′, Superoctaav 2′, Ruijschpijp, Trompet 16′, Trompet 8′
Rugwerk: Praestant 8′, Roerfluit 8′, Octaav 4′, Superoctaav 2′, Sexquialtera, Scherp, Cimbel, Fagot 16, Schalmeij 8′
Borstwerk: Fluitgedekt 8′, Praestant 4′, Superoctaav 2′, Mixtuur
Pedaal: Praestant 16′, Octaav 8′, Superoctaav 4′, Mixtuur, Basuin 16′
Hoofdwerk+Rugwerk, Hoofdwerk+Borstwerk, Pedaal+Hoofdwerk