De koraalbewerking over Herzlich tut mich verlangen (BWV 727) van Johann Sebastian Bach, gespeeld op het orgel van de Grote of Sint-Michaëlskerk in Zwolle (via Hauptwerk).
Herzlich tut mich verlangen
nach einem selgen End,
weil ich hier bin umfangen
mit Trübsal und Elend.
Ich hab Lust abzuscheiden
von dieser argen Welt,
sehn mich nach ewgen Freuden:
o Jesu, komm nur bald.
De melodie van dit lied is onlosmakelijk verbonden met de lijdenstijd. Het is vooral bekend uit Bachs Matthäus-Passion, als de melodie van O Haupt voll Blut und Wunden. Maar in Bachs tijd werd deze melodie het hele jaar door gebruikt. Bach zelf gebruikt hem bijvoorbeeld ook in het Weihnachts-Oratorium.
Er waren verschillende liederen op deze melodie, maar de meest gebruikte is Herzlich tut mich verlangen. Een lied over het verlangen naar het einde van het aardse leven. Qua inhoud vergelijkbaar dus met Valet will ich dir geben. Maar deze melodie heeft natuurlijk een heel ander karakter. En dat blijkt ook uit deze bewerking. Hier geen blij vooruitzicht naar de hemel, maar een zuchtend en steunend smachten naar het einde van de ondraaglijke ellende.
Om dit te verklanken gebruikt Bach de figura suspirans: een groepje van vier zestienden, waarbij de eerste, met het accent, een rust is. Het duidelijkst is dat de te horen in de laatste regel, waar geroepen wordt om Jezus’ komst.
Ook de saltus duriusculus komt in dit stuk meerdere keren voor, steeds in de bas: een dalende sprong van een verminderde kwart, kwint of septiem.
Registratie:
Hoofdwerk: Roerfluit 8′
Rugwerk: Praestant 8′, Quintadena 8′, Tremulant
Bovenpositief: Holpijp 8′
Pedaal: Subbas 16′, Holpijp 8′
Hoofdwerk+Bovenpositief, Pedaal+Hoofdwerk