De koraalbewerking over Das Jesulein soll doch mein Trost (BWV 702) van Johann Sebastian Bach, gespeeld op het orgel van de Grote of Sint-Michaëlskerk in Zwolle (via Hauptwerk).
Das Jesulein soll doch mein Trost,
mein Heiland sein und bleiben,
der mich geliebet und erlöst,
kein G’walt soll mich abtreiben.
Ihm thu ich mich
ganz williglich
von Herzensgrund ergeben,
es mag mir sein
weh oder fein,
mag sterben oder leben.
Een vierstemmige fughetta over een nogal onbekend lied. Ik heb lang moeten zoeken naar de tekst en vond het uiteindelijk via Google Books in een oude Duitse liedbundel. Het is eigenlijk geen kerstlied, maar een lied voor Nieuwjaar. Maar in de lutherse traditie is Nieuwjaarsdag – de achtste dag na Eerste Kerstdag – tegelijk de dag waarop de besnijdenis van Jezus herdacht wordt. Dit lied legt dan ook de verbinding tussen het kind Jezus en de dingen die je in het leven – in het nieuwe jaar – kunnen overkomen.
Deze fughetta heeft twee thema’s. Ik heb de melodie van dit lied niet kunnen vinden, maar het eerste thema zal wel gebaseerd zijn op de eerste melodieregel en het tweede vermoedelijk op regel twee. Bovendien kent de begeleiding hier en daar wat chromatiek en een beweeglijkheid die bedoeld lijken als uitbeelding van het geweld en alles wat je in het leven maar kan overkomen, maar dat je niet van Jezus als je Heiland kan scheiden, zelfs niet als je moet sterven.
Registratie:
Bovenpositief: Praestant 8′, Holpijp 8′, Octaav 4′, Quinta 3′