De koraalbewerking over Aus der Tiefe rufe ich (BWV 745) van Johann Sebastian Bach, gespeeld op het orgel van de Grote of Sint-Michaëlskerk in Zwolle (via Hauptwerk).
1
Aus der Tiefe rufe ich,
Herr, zu dir; erhöre mich,
deine Ohren gnädig leih,
merk die flehend Stimm dabei.
2
Aus der Tiefe rufe ich;
Sünden gehen über mich.
Willst du rechten, Herr, mit mir,
so besteh ich nicht vor dir.
7
Nun mein Rufen ist getan;
Jesus kommt und macht mir Bahn.
Seele, schwing dich in die Höh,
sage zu der Welt: Ade!
Deze koraalbewerking begint met een koraalzetting. Daarna volgt een bewerking met een uitkomende stem. Met een beetje fantasie is deze bewerking te koppelen aan het tweede couplet, vooral regel twee: de vele syncopen en appergio’s kun je associëren met de zonden die over ‘mij’ heen gaan. De bewerking eindigt positief en berustend, wat goed past bij het zevende couplet, waar de gelovige rust vindt in Jezus en de wereld vaarwel zegt.
Dit stuk wordt ook vaak aan Bachs zoon Carl Philipp Emmanuel toegeschreven. De stijl is eigenlijk te modern voor Bach zelf. Bovendien bestaat er van zijn zoon een sonate voor clavecimbel (Wq 62.12), waarvan het begin vrijwel identiek is aan de opening en afsluiting van het tweede deel van deze koraalbewerking.
Registratie:
Hoofdwerk: Octaav 8′
Bovenpositief: Praestant 8′, Viola 8′
Rugwerk: Roerfluit 8′, Schalmeij 8′, Tremulant
Pedaal: Subbas 16′
Hoofdwerk+Bovenpositief, Pedaal+Hoofdwerk
Maat 9:
Hoofdwerk: – Octaav 8′
Bovenpositief: – Praestant 8′, + Holpijp 8′