De koraalbewerking over Von Gott will ich nicht lassen (BWV 658) van Johann Sebastian Bach, gespeeld op het orgel van de Grote of Sint-Michaëlskerk in Zwolle (via Hauptwerk).
An Wasserflüssen Babylon
da saßen wir mit Schmerzen,
als wir gedachten an Zion
da weinten wir von Herzen!
Wir hingen auf mit schwerem Mut,
die Harfen und die Orgeln gut
an ihre Baum der Weiden,
die drinnen sind in ihrem Land,
da mußten wir viel Schmach und Schand
täglich von ihnen leiden.
De melodie van dit lied kennen wij van de lofzang van Zacharias. Dan verwacht je een vrolijk loflied. Maar dat is dit lied bepaald niet. Het is een berijming van Psalm 137, waarin de ballingen van Babel treuren over het verlies van Jeruzalem. Een loflied zingen is wel het laatste wat ze willen en kunnen.
Dit is een vierstemmige bewerking. De melodie klinkt met versieringen in de tenor. De begeleidende stemmen kennen veel voorimitaties en krijgen onder meer door de vele syncopen iets treurig slepends.
Op twee plekken gebeurt iets opvallends. Tussen regel 6 en 7 springt de sopraan opeens een heel eind omhoog. Is dat een verklanking van het aan de wilgen (‘in de boom’) hangen van ‘harpen’ en ‘orgels’? En helemaal aan het eind gaat de uitkomende stem (die dan al 5 maten de slotnoot laat horen) opeens met een toonladder een octaaf naar beneden. Alsof de zangers na het ophangen van hun instrumenten erbij gaan zitten om er verder het zwijgen toe te doen?
Registratie:
Hoofdwerk: Roerfluit 8′, Speelfluit 4′, Vox Humana 8′
Bovenwerk: Fluitgedekt 8′, Roerfluit 4′, Regaal 8′
Pedaal: Subbas 16′, Holpijp 8′