Johann Sebastian Bach – ‘Ach, was soll ich Sünder machen’ (BWV 770)

0
725

De Partite diverse sopra il Corale ‘Ach, was soll ich Sünder machen’ (BWV 770) van Johann Sebastian Bach, gespeeld op het orgel van de Grote of Sint-Michaëlskerk in Zwolle (via Hauptwerk).

1.
Ach, was soll ich Sünder machen?
Ach was soll ich fangen an?
Mein Gewissen klagt mich an,
es beginnet aufzuwachen.
Dies ist meine Zuversicht:
meinen Jesum laß ich nicht.

2.
Zwar es haben meine Sünden
meinen Jesum oft betrübt;
doch ich weiß, daß er mich liebt,
und er läßt sich gnädig finden.
Drum, ob mich die Sünd anficht:
meinen Jesum laß ich nicht.

3.
Obgleich schweres Kreuz und Leiden,
so bei Christen oft entsteht,
mir sehr hart entgegengeht,
solls mich doch von ihm nicht scheiden;
auf ihn ist mein Herz gericht:
meinen Jesum laß ich nicht.

4.
Ich weiß wohl, daß unser Leben
nichts als nur ein Nebel ist,
denn wir hie zu aller Frist
mit dem Tode sind umgeben;
und wer weiß, was heut geschicht?
Meinen Jesum laß ich nicht.

5.
Sterb ich bald, wird meine Seele
los der Welt Beschwerlichkeit;
ich ruh bis zur vollen Freud,
weiß, daß in des Grabes Höhle
Jesus bleibt mein helles Licht:
meinen Jesum laß ich nicht.

6.
Durch ihn will ich wieder leben,
denn er wird zur rechten Zeit
wecken mich zur Seligkeit
und sie mir aus Gnaden geben.
Muß ich schon erst vors Gericht:
meinen Jesum laß ich nicht.

7.
Du sollst mein, o Jesu, bleiben,
bis ich komme an den Ort,
welcher ist des Himmels Pfort,
und dann wollst du einverleiben
meine Seele deinem Licht:
meinen Jesum laß ich nicht.

Dit is de minst bekende van Bach koraalpartita’s en dat komt, denk ik, vooral omdat het auteurschap ervan nog wel eens in twijfel getrokken is. Kwalitatief is deze ook wel iets minder dan de andere drie, maar waarschijnlijk is het ook de oudste.

Een duidelijk verschil met de andere drie is ook dat bij deze geen nauwe relatie blijkt te bestaan tussen de tekst van de verschillende coupletten en de afzonderlijke delen van de partita. Immers, het lied heeft maar zeven coupletten, maar er zijn 10 partitadelen.

Alleen dit gegeven is voor sommigen al reden om te concluderen dat Bach niet de auteur kan zijn. Maar waarom zou hij bij zijn eerste koraalpartita niet anders te werk hebben kunnen gaan dan bij zijn latere?

Zelf vind ik deze partita wel zo Bachiaans dat ik geen reden zie om aan het auteurschap van Bach te twijfelen.

Registratie:

Partita 1:
Rugwerk: Praestant 8′

Partita 2:
Borstwerk: Fluitgedekt 8′, Spitsfluit 3′
Tremulant

Partita 3:
Hoofdwerk: Roerfluit 8′, Speelfluit 4′

Partita 4:
Borstwerk: Regaal 8′

Partita 5:
Bovenpositief: Holpijp 8′, Woudfluit 2′

Partita 6:
Rugwerk: Roerfluit 8′, Quintadena 8′, Fluit 4′

Partita 7:
Borstwerk: Fluitgedekt 8′
Tremulant

Partita 8:
Rugwerk: Octaav 4′, Superoctaav 2′,  Fagot 16′

Partita 9:
Rugwerk: Schalmeij 8′
Borstwerk: Dulciaan 8′
Hoofdwerk+Rugwerk, Bovenpositief+Borstwerk

Partita 10:
Hoofdwerk: Octaav 8′, Octaav 4′, Nasaat 3′, Ruijschpijp
Bovenpositief: Holpijp 8′,  Holpijp 4′, Quinta 3′
Borstwerk: Fluitgedekt 8′, Praestant 4′, Superoctaav 2′, Quintanus 1 1/2′, Sexquialtera
Hoofdwerk+Borstwerk

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in