Hoe de watersnoodramp van 1825 ook mij bijna het leven kostte

0
89

Ieder mens heeft vele voorouders: twee ouders, vier grootouders, acht overgrootouders, zestien betovergrootouders en ga zo maar door. Als je dat op je in laat werken, besef je hoeveel mensen er door de eeuwen heen, sinds Adam en Eva, geweest zijn van wie je eigen bestaan afhankelijk is geweest. Als een van er niet geweest was, was je er zelf ook niet geweest. Als een van hen iets andere keuzes gemaakt had, of als bepaalde gebeurtenissen in hun leven leven een net iets anders uitkomst gehad hadden, was ik er niet geweest.

Soms wordt dat concreet. Een voorbeeld daarvan is de watersnoodramp van 4 en 5 februari 1825, deze week tweehonderd jaar geleden. Zeker wanneer je, zoals ik, in het toenmalige rampgebied woont, heb je er vast iets van mee gekregen. Tijdens een springvloed blies een noordwesterstorm het water van de Noordzee de Zuiderzee in. De Afsluitdijk was er immers nog niet. In die trechter kon het water nergens heen en dus sloeg het over en door de dijken. Vooral de kop van Overijssel kreeg het zwaar te verduren. Het water kwam tot voorbij Zwolle en Meppel. Van de 379 slachtoffers vielen er 305 in Overijssel.

Daar hadden ook zomaar voorouders van mij bij kunnen zijn. De voorouders van mijn vaders oma van vaders kant, Gerritje van der Werf, woonden in die tijd allemaal in het gebied tussen Blokzijl en Steenwijk. Haar overgrootouders Jacob Andries Bos en Aaltje Jans Timmerman hadden een boerderij in Nederland, een gehucht vlakbij Blokzijl. Ze waren met hun negenen: zijzelf, hun zes kinderen en Aaltjes moeder. Toen het water kwam, deden ze wat velen deden: ze kropen in de hooiberg. Het huis zou gemakkelijk instorten, maar het hooi zou wellicht nog een tijd blijven drijven.

En inderdaad, zo gebeurde het. Het water spoelde alles weg, maar de hooiberg bleef drijven. Anderhalf uur lang dreef het hele gezin mee, tot ze tegen een bosje bleven steken. Maar ze konden geen kant op. Alles om hen heen was water.

Gelukkig kwam er hulp. Hendrik ten Heuvel, die als beurtschipper van Steenwijk op Amsterdam voer, was al op 2 februari tussen Steenwijk en Blokzijl blijven steken. Hij kwam niet meer tegen de wind in. Toen op 4 februari rond negen uur ’s ochtends de vloed kwam, zag hij al snel huizen huizen, molens, koeien, schapen, meubels en gereedschap voorbijdrijven. Ook zijn eigen schip werd losgeslagen, zodat hij niets kon beginnen om iets of iemand te redden. Het schip had trouwens ook te veel diepgang om zich ermee buiten de normale vaarwegen te wagen. Maar rond elf uur wist hij zich meester te maken van een met zand beladen brandschuit. Dat was een soort praam, dus met een platte bodem. Het zand schepte hij eruit en vervolgens voer hij met die schuit het overstroomde land op. Her en der haalden hij en zijn knechten mensen van wankele zolders en daken en bracht hen naar zijn schip bracht. Ook kwamen er mensen die zelf een schuit hadden op eigen gelegenheid naar zijn schip gevaren. Ook die schuiten werden vervolgens gebruikt om anderen te redden.

Ondertussen bleef het water de hele dag stijgen. En Ten Heuvels schip raakte vol. De volgende ochtend vroeg waren er al meer dan 150 mensen aan boord, bijeengepakt in de kajuit en het ruim. Er brandden drie vuren op het schip en de verkleumde drenkelingen kregen een slok brandewijn en vervolgens een kop koffie te drinken.

Pas om vijf uur in de ochtend werd de hooiberg van de familie Bos ontdekt. Te hulp geschoten mensen wisten hen van de berg af en in een praam te krijgen, maar ze konden niet bij het schip komen zonder hulp van Ten Heuvel zelf. Die hele zaterdag 5 februari bleef Ten Heuvel nog in het gebied rondvaren, tot aan Blankenham toe. Pas op zondag zette hij koers naar Steenwijk, dat hoger lag en droog gebleven was. Daar zette hij de mensen die hij gered had af, ook het gezin van Jacob Andries Bos een Aaltje Jans Timmerman.

Toen het water gezakt was, keerden ze naar de boerderij terug. Niet alleen zal alles verwoest en weggespoeld zijn, het zoute water had ook het land geen goed gedaan. Ze zullen het moeilijk gehad hebben in de jaren die volgden. De eerste twee kinderen nog geboren werden, overleden jong. De eerste werd anderhalf, de tweede nog geen week. Daarna volgden nog twee kinderen die wel volwassen werden. De jongste werd geboren in 1833: Garrigje. Zij was de oma van mijn overgrootmoeder Gerritje van der Werf. Waren Jacob Andries Bos en zijn gezin die nacht niet gered, dan zou deze Garrigje nooit geboren zijn. En ik dus ook niet.

Als je zoals ik gelooft in Gods voorzienigheid – dat wil zeggen dat alles in deze wereld tot in het kleinste detail door God bestuurd wordt – dan is dat iets zeer ontzagwekkends.

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in