Morgen is het Pinksteren. Dan herdenken we de uitstorting van de Heilige Geest. Die uitstorting ging gepaard met opvallende tekenen. Het geluid van een harde wind. Tongen van vuur. Maar het meest opvallende teken was natuurlijk het talenwonder. Gewone Joodse mannen uit het achterlijke Galilea spraken voor mensen afkomstig uit allerlei verre landen. Maar al die mensen hoorden die Galileeërs spreken in hun eigen moedertaal.
Maar wat was nu precies het wonder? Was het een spreekwonder of een hoorwonder? Ik bedoel: spraken de discipelen opeens in verschillende talen, of spraken ze gewoon hun eigen taal, maar hoorden de omstanders hen in een andere taal? Of was het een combinatie van beide?
Als het pinksterverhaal naverteld wordt, komt de focus als vanzelf bij de omstanders te liggen. Daar kun je je immers het gemakkelijkst mee identificeren. Je kun je hun verbazing gemakkelijk voorstellen. Wat gebeurt hier? Hoe kan dit? Je bent immers zelf ook een soort omstander. Een toeschouwer. Iemand die er van een afstandje naar kijkt en zich verwondert. Maar het gevolg van die focus is dat je als vanzelf het wonder in de eerste plaats gaat zien als een hoorwonder. Alle nadruk komt te liggen op het horen van al die verschillende talen. Want zo hebben de omstanders het ervaren. Maar als je de tekst in Handelingen 2 goed leest, blijkt het toch geen hoorwonder, maar een spreekwonder te zijn. Vers 4 zegt het uitdrukkelijk: ‘… en ze begonnen te spreken in andere talen.’
Alleen een spreekwonder dus? Of toch een combinatie? Er is een reden om aan het laatste te denken. In vers 14 staat Petrus op en neemt namens de andere apostelen het woord. Hij houdt een preek. En blijkbaar kunnen alle omstanders die verstaan. Maar Petrus zal toch niet allerlei talen door elkaar gesproken hebben. Dus dan moet het wonder zijn dat Petrus één taal spreekt en dat de omstanders hem toch allen in hun eigen taal horen. Ze horen het anders dan Petrus het zegt. Toch ook een hoorwonder dus?
Maar is het wel zo dat de omstanders Petrus allemaal in een andere taal horen spreken? Dat staat nergens. Wel staat er in vers 5 iets anders: alle omstanders waren Joden die in Jeruzalem woonden. Weliswaar kwamen ze overal vandaan. Maar het waren allemaal Joden. Of in elk geval heidenen die bekeerd waren tot het Joodse geloof, zoals vers 10 zegt. Bovendien waren het allemaal vrome Joden. Het waren Joden die opgegroeid waren in de Diaspora. Tussen de heidenen. Her en der in de toenmalig bekende wereld. Lees de opsomming in vers 9-11 er maar op na. Maar ze zijn verhuisd naar Jeruzalem. Naar het heilige land, de heilige stad. Om daar te sterven. Om daar begraven te worden. Om daar de Messias op te wachten?
Het moet hun wat gekost hebben. Waarschijnlijk hebben ze hun bezittingen verkocht. Van het geld hebben ze de reis betaald. In Jeruzalem hebben ze een huis gekocht. En een stukje land natuurlijk, voor een graf. En van de rest moesten ze in Jeruzalem zien rond te komen. Er zal veel armoede onder hen geweest zijn. Dat blijkt ook uit het vervolg van Handelingen. Diverse leden van de eerste gemeente verkopen hun land om van de opbrengst de armen te kunnen verzorgen. Barnabas deed dat bijvoorbeeld. Ook hij was een Jood uit de Diaspora. Hij was geboren op Cyprus. In Jeruzalem had hij land gekocht. Maar hij verkocht het weer. Hij had immers geen graf meer nodig in Jeruzalem. De Messias was daar al gekomen.
Later blijkt er in de gemeente een conflict te rijzen omdat de armen uit de Grieks-sprekenden niet goed verzorgd werden. Daarom werden Stefanus en zes andere diakenen aangesteld. Met die Grieks-sprekenden worden dan geen van oorsprong heidense christenen bedoeld. De heidenen komen immers pas in beeld na de doop van Cornelius in Handelingen 10. Het gaat hier om Joodse christenen die opgegroeid waren buiten Israël en daarom voornamelijk Grieks spraken. In elk geval was het Grieks iets dat hen onderscheidde van de Joden die in Israël geboren waren.
En dat is dus opmerkelijk. Al die buitenlanders die op de Pinksterdag naar Petrus luisterden, spraken Grieks. En omdat ze zelf ook Joden waren, vrome Joden, mag je aannemen dat ze ook wel wat Hebreeuws kenden. Om de wet en de profeten te kunnen bestuderen. En ze spraken vast ook wel Aramees. Om zich in het dagelijks leven in Jeruzalem te kunnen redden. Dus het was helemaal niet nodig dat ze de apostelen ieder in hun eigen taal hoorden spreken! Ze konden elkaar zonder dat ook prima verstaan!
Daarom vermoed ik dat Petrus gewoon Aramees gesproken heeft in zijn preek. En dat de omstanders toen ook gewoon Aramees gehoord hebben. Het wonder van de verschillende talen vond alleen daarvóór plaats. Alleen een spreekwonder dus. En dat is ook wel logisch. De Heilige Geest was immers uitgestort op de apostelen. Nog niet op de omstanders, want die hadden zich nog niet bekeerd. Dus spreekt het vanzelf dat het wonder gebeurde bij de apostelen. Die spraken in andere talen. En de omstanders hoorden gewoon wat er gezegd werd.
Maar ze zullen zich wel erg verbaasd hebben. Niet alleen omdat dit blijkbaar kon: Galilese mannen, ongeschoolde mannen dus, die zoveel verschillende talen spraken. Ze zullen zich ook afgevraagd hebben: waarom? Waarom spreken die mannen ons aan in onze moedertaal? Wij verstaan elkaar toch zo ook wel! En vooral: waarom spreken die mannen de talen van de heidenen? Wij zijn hier toch als Joden onder elkaar? Wat moeten al die heidense talen hier? Wij zijn niet voor niets uit onze geboortestreek vertrokken om in het heilige land te gaan wonen!
Misschien dat de apostelen het zichzelf ook afgevraagd hebben. Helemaal begrepen hebben ze het in elk geval nog niet. Ook Petrus niet. In Handelingen 10 moet hij nog heel wat leren voor hij bereid is de heiden Cornelius op te zoeken en te dopen. Maar hier wordt de boodschap al afgegeven: sinds Pinksteren horen de heidenen er ook helemaal bij!