3. Een keerpunt in Oranjes verzet tegen de politiek van Filips II?
Toen Filips II in 1555 zijn vader opvolgde als heer der Nederlanden, was er bij Oranje nog niets te merken van een komend verzet tegen diens politiek. Hij had Karel V altijd trouw gediend en er was geen enkele reden om aan te nemen dat hij Filips niet even trouw zou dienen. De koning schonk Oranje dan ook alle vertrouwen en maakte regelmatig van zijn diensten gebruik. Bovendien werd Oranje benoemd tot lid van de Raad van State en tot ridder in de Orde van het Gulden Vlies. Toch waren er van het begin af spanningen tussen Oranje en de koning. Net als de andere edelen was Oranje namelijk ontevreden over de invloed die de adel had op het landsbestuur. Niet dat die invloed bij het aantreden van Filips opeens sterk verminderd was. Het ging om een al veel eerder begonnen proces, waarbij de adellijke adviseurs van de koning in de Raad van State steeds meer invloed moesten afstaan aan niet-adellijke juristen, zoals Granvelle en Viglius.
De eerste jaren van Filips’ regering viel het met de spanningen tussen de adel en de koning nogal mee doordat de adel het te druk had met de oorlog tegen Frankrijk. Maar toen de oorlog op een eind liep, werd de verhouding snel slechter. In de zomer van 1557 was Filips, die door de oorlog met Frankrijk voortdurend met geldgebrek te kampen had, met het plan gekomen om van de Staten-Generaal een bede voor negen jaar te vragen. Op die manier hoefde hij de Staten-Generaal niet elk jaar bijeen te roepen om geld te vragen. Natuurlijk was dit voor de Staten geen aanlokkelijk idee en het duurde tot eind 1558 voor ze Filips schoorvoetend de gevraagde toestemming gaven. Dat die toestemming er kwam, was te danken aan de inzet van de hoge edelen. Zij hoopten misschien aan Filips te laten zien dat hij niet buiten hen kon. Maar de koning dacht er niet over om hen weer meer invloed te geven. Hooguit wilde hij hen paaien met enkele erebaantjes. Zo benoemde hij in augustus 1558 Oranje tot hoofd van de financiën, maar die weigerde.1 Iets dergelijks probeerde Filips een jaar later weer, toen hij Oranje en Egmont het opperbevel over de Spaanse troepen aanbood. De hoge adel en de Staten-Generaal verlangden namelijk eenstemmig de verwijdering van die troepen, voordat ze bereid waren nog meer geld op te brengen. Uiteindelijk moest Filips, vlak voor zijn vertrek naar Spanje, wel beloven de troepen terug te trekken.
Na Filips’ vertrek gingen de zaken op de zelfde manier door. De benoeming van verschillende edelen tot stadhouder – Oranje van Holland, Zeeland en Utrecht – had misschien even anders doen hopen. Maar onder de nieuwe landvoogdes, Margaretha van Parma, bleef de invloed van vooral Granvelle groeien en die van de hoge adel afnemen. Een brief die Oranje en Egmont op 23 juli 1561 aan de koning schreven, was het begin van de oppositie tegen Granvelle. Uiteindelijk leidde dat in 1564 tot het besluit van de koning om Granvelle uit de Nederlanden weg te roepen.
Veel historici zien de brief van 23 juli 1561 als het begin van Oranjes verzet tegen de politiek van Filips II. Het hoeft echter niet zo te zijn dat het moment waarop Oranje besloot zich tegen Filips’ politiek te gaan verzetten samenviel met het daadwerkelijk begin van dat verzet. Het is heel goed mogelijk dat Oranje, nadat hij het besluit genomen had, nog enige tijd gewacht heeft.
Swart wijst erop dat Oranje de optimistische overtuiging was toegedaan dat hij sinds zijn huwelijk met Anna van Saksen op de onvoorwaardelijke steun van Anna’s familie kon rekenen en daarom meer durfde.2 Swart gebruikt dit als argument om aan te tonen dat Oranjes huwelijk met Anna van Saksen de oorzaak was voor zijn verzet, maar mij lijkt het meer een aanwijzing dat Oranjes huwelijk juist voortvloeide uit zijn besluit om zich te gaan verzetten. De brief van 23 juli 1561 was van de kant van Oranje een bewust aansturen op een confrontatie met de koning. Daarom past het niet in het beeld dat Oranje door het lutheranisme van zijn vrouw tot verzet zou zijn gedwongen, maar uit de datum waarop de brief geschreven werd – de dag voordat Oranje naar Duitsland afreisde voor de bruiloft3 – blijkt wel dat Oranje met zijn verzet wachtte totdat zijn huwelijk met Anna van Saksen zeker was. Toen pas durfde hij het aan om openlijk met het verzet te beginnen.
Dat Oranje tot zijn huwelijk wachtte met zijn verzet, wil niet zeggen dat hij voor die tijd niets van een veranderende houding liet merken. Niet voor niets zijn er ook historici die het begin van Oranjes verzet al eerder plaatsen. Zowel Rachfahl als Blok zien in Oranjes ijveren voor het vertrek van de Spaanse troepen het eerste teken van verwijdering tussen hem en de koning.4 Wanneer nu hier het keerpunt in Oranjes denken zou liggen, zou dat keurig overeenkomen met het moment waarop de onderhandelingen over Anna van Saksen begonnen. Het is echter maar de vraag of we hier over een keerpunt kunnen spreken, zolang niet is aangetoond dat Oranjes houding tegenover Filips in 1559 inderdaad heel anders was dan daarvoor.
Op het eerste gezicht lijkt er van zo’n verandering geen sprake te zijn geweest. Immers, ook in de jaren voor 1559 waren er strubbelingen tussen Oranje en de koning geweest. Toch moet er zo’n keerpunt zijn geweest. Want terwijl Oranjes later verzet heel duidelijk tegen de inhoud van Filips’ politiek gericht was, ging het aanvankelijk alleen maar om de verminderende invloed van de hoge adel. Filips’ politiek werd door Oranje nog onvoorwaardelijk gesteund. In 1556 vond hij zelfs dat de koning iedereen moest ophangen, die weigerde om Filips van genoeg geld te voorzien.5
Wanneer er nu, waarschijnlijk in de loop van 1559, een keerpunt geweest is in het denken van Oranje, dan moet daar een aanleiding voor geweest zijn. Wie denkt dan niet direct aan wat Oranje zelf vertelt in zijn Apologie over het gesprek dat hij tijdens zijn verblijf als gijzelaar in Frankrijk gehad zou hebben met koning Hendrik II? Die zou hem, in de mening dat Oranje er als onderhandelaar in Câteau-Cambrésis alles van afwist, verteld hebben over een plan dat er via de hertog van Alva was ontstaan tussen hem en Filips om gezamenlijk de ketterij uit te roeien. Van dat moment af zou Oranje, uit medelijden, besloten hebben alles te doen om de uitvoering van dat plan te voorkomen.6
De waarheid van Oranjes verhaal is eigenlijk zelden in twijfel getrokken. Dat mag vreemd lijken, omdat er tussen het moment waarop het gesprek zou hebben plaatsgehad en het moment waarop de Apologie werd geschreven maar liefst tweeëntwintig jaar zijn verstreken. Maar er zijn ook wel degelijk enkele sterke argumenten aan te voeren die voor de waarheid van het verhaal pleiten. In de eerste plaats blijkt er in 1562 een gesprek te zijn geweest tussen Oranje, Egmont en Granvelle, waarbij de laatste om opheldering gevraagd werd over de voorstellen die Alva aan Hendrik II gedaan zou hebben wat betreft de kettervervolgingen.7 In de tweede plaats komt de betreffende passage in de Apologie niet ongeloofwaardig over. Oranje zelf wordt er namelijk niet bepaald positief afgeschilderd. Hij erkent volmondig dat hij alleen maar achter het plan heeft kunnen komen doordat hij, omdat hij bang was dat hij in de achting van Hendrik II zou dalen als die erachter kwam dat hij nergens vanaf wist, net deed alsof hij volledig op de hoogte was. Op die manier wist hij de koning op een slinkse manier uit te horen.8 Een dergelijke erkenning past niet helemaal bij de toon van een propagandastuk, dat voortdurend de eigen kwaliteiten ophemelt en die van de tegenstander onwaarschijnlijk afkamt.
Natuurlijk blijft het heel goed mogelijk dat Oranjes verhaal tweeëntwintig haar na dato enigszins is gekleurd door wat er in de tussentijd allemaal is voorgevallen. Rachfahl stelt niet geheel ten onrechte dat het een mengeling is van “Wahrheit und Dichtung”.9 Maar zelfs al zou het hele gesprek tussen Oranje en Hendrik II niet plaatsgehad hebben, wat volgens mij niet waarschijnlijk is, dan nog lijkt het er veel op dat er tijdens Oranjes verblijf in Frankrijk in elk geval iets gebeurd moet zijn, waardoor hij tot het besluit is gekomen om oppositie te gaan voeren tegen de politiek van Filips II. Dat Oranjes afwijzing van de kettervervolgingen daarbij de doorslag gegeven heeft, valt niet te betwijfelen. De latere ontwikkelingen laten dat zien, maar ook het feit dat Oranje in Frankrijk veel contact had met de hugenotenleider Gaspard de Coligny, waarbij er toen al een hechte vriendschap tussen hen ontstond,10 wijst daarop.
Wanneer we nu aannemen dat Oranje in Frankrijk tot het besluit gekomen is om zich tegen Filips’ politiek en in het bijzonder tegen de kettervervolgingen te verzetten, dan is het interessant om na te gaan welke politiek hij daarvoor sindsdien heeft gevolgd. Zelf vertelt Oranje in de Apologie dat hij direct na het bewuste gesprek met Hendrik II toestemming heeft gevraagd om vervroegd naar de Nederlanden terug te keren.11 Inderdaad is hij, tot ergernis van Alva, eerder dan de andere gijzelaars teruggekomen12 en het eerste wat hij na zijn terugkomst deed, was pleiten voor het vertrek van de Spaanse troepen. Ook dat klopt met wat hij zelf zegt in de Apologie.13 Later moest hij nog tenminste één keer terug naar Frankrijk, voor de kroning van Frans II na de plotselinge dood van Hendrik II. Bij die gelegenheid voerde hij andermaal vele gesprekken met De Coligny.14
Zoals we gezien hebben, hield Oranje zich tot zijn huwelijk verder eerst nog rustig. Zijn eigenlijke verzet begon pas bij de anti-Granvellebrief van 23 juli 1561. Vanaf dat moment werd Oranje de leider van een systematisch verzet vanuit de hoge adel. Daarbij slaagde hij er lange tijd in om de gevoelens van de andere leden van de hoge adel dienstbaar te doen zijn aan zijn eigen politiek.
Waarom richtte Oranje zijn verzet in de eerst plaats op Granvelle? Tot 1561 had er altijd een bijzonder goede verstandhouding tussen Oranje en Granvelle bestaan. De oorzaak daarvan was dat Oranje veel aan Granvelle en diens familie, de familie Perrenot, te danken had. Granvelles broer Jerôme Perrenot was bijvoorbeeld Oranjes leermeester geweest. Al met al stond Oranje, anders dan de andere leden van de hoge adel, in een vriendschappelijke relatie met Granvelle. En deze relatie kon niet zomaar verbroken worden.15 Er was lange tijd ook geen enkele aanleiding voor een breuk tussen Oranje en Granvelle. Net als Oranje was Granvelle niet iemand die door zijn karakter snel vijanden maakte.16 Daar kwam bij dat hun politieke inzichten nauwelijks verschilden. Oranje vroeg Granvelle in maart 1561 zelfs om raad met betrekking tot de onlusten in zijn prinsdom.17
De eerste keer dat er sprake had kunnen zijn van een verwijdering tussen Oranje en Granvelle was tijdens de onderhandelingen die moesten leiden tot Oranjes huwelijk met Anna van Saksen. Granvelle, die immers de voornaamste raadsman van Margaretha van Parma en de belangrijkste uitvoerder van Filips’ politiek was, moest wel tegen dat voorgenomen huwelijk zijn. Toch was dit huwelijk niet in staat een breuk tussen Oranje en Granvelle te bewerken. Integendeel, het was juist Granvelle die de koning ertoe overhaalde geen bezwaar tegen het huwelijk te maken.18
Oranjes breuk met Granvelle kwam dus onverwacht. Toch was het een logische stap van Oranje als we ervan uitgaan dat hij in Granvelle hoe langer hoe meer dé uitvoerder zag van datgene waartegen hij had besloten zich te verzetten. Helemaal terecht was dat niet, maar Granvelle maakte het er wel naar. In 1559 had hij de koning gevraagd of die publiek wilde tonen hoe groot zijn vertrouwen in hem was.19 Sindsdien was iedereen ervan overtuigd dat eigenlijk Granvelle was die de Nederlanden bestuurde. Geen wonder dus dat alles wat er gebeurde, zoals de invoering van de nieuwe bisdommen, op zijn rekening gezet werd, zelfs al had hij er part noch deel aan.
Bij zijn verzet tegen Granvelle maakte Oranje dankbaar gebruik van de hoge edelen. Zij waren vooral uit op het handhaven van hun eigen machtspositie. Zodoende overheersten in het verzet tegen Granvelle de klachten over verlies aan invloed, eer en aanzien. Ook de brief van 23 juli 1561 ging vooral daarover.20 Natuurlijk waren dat ook voor Oranje belangrijke zaken.21 Maar zijn werkelijke doel was anders, al wachtte hij zich er nog voor om dat te laten blijken.
1 Rachfahl, Wilhelm von Oraniën IIa, 7-8.
2 Swart, ‘Willem van Oranje’, 103.
3 Rachfahl, Wilhelm von Oraniën IIa, 157.
4 F. Rachfahl, Wilhelm von Oraniën und der Niederländische Aufstand deel I (Halle 1906) 83; Blok, Willem de Eerste I, 48.
5 Swart, ‘Willem van Oranje’, 101.
6 M. Mees-Verwey, Apologie ofte verantwoordinghe van den prince van Orangien (Santpoort 1942) 60-61.
7 Blok, Willem de Eerste I, 45. Het schijnt dat de Fransman Cazaux op grond van de correspondentie van Alva ook heeft kunnen aantonen dat er op z’n minst een kern van waarheid in het verhaal steekt. Helaas heb ik hierover niet meer kunnen vinden dan een korte mededeling bij J. Decavele, ‘De edelman Oranje en de calvinisten’ in: Spiegel Historiael 19 (1984) 201-206, aldaar 201.
8 Mees-Verwey, Apologie, 60.
9 Rachfahl, Wilhelm von Oraniën I, 231.
10 Cazaux, Guillaume le Taciturne, 70.
11 Mees-Verwey, Apologie, 62.
12 Rachfahl, Wilhelm von Oraniën IIa, 37.
13 Mees-Verwey, Apologie, 62.
14 Cazaux, Guillaume le Taciturne, 100.
15 Bakhuizen, Het huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Saxen, 45-46.
16 Rachfahl, Wilhelm von Oraniën IIa, 140.
17 Rachfahl, Wilhelm von Oraniën IIa, 366.
18 Blok, Willem de Eerste I, 63; Van Schelven, Willem van Oranje, 80.
19 Koeningsberger, ‘Orange, Granvelle and Philip II’, 577.
20 Japikse, Correspondentie, 311-315.
21 Van Deursen, Willem van Oranje, 13-14.