2. Een keerpunt tussen Oranjes eerdere aanzoeken en Anna van Saksen?
Voordat Oranje zijn aandacht richtte op Anna van Saksen, had hij tenminste twee eerdere huwelijksaanzoeken gedaan.1 Het eerste aanzoek dat Oranje deed, betrof Renée van Lotharingen. Haar moeder Christina was een dochter van koning Christiaan II van Denemarken en Karel V’s zuster Isabella. Zij was dus een nicht van Filips II en door met Renée te trouwen zou Oranje tot de familie van de koning gaan behoren. Daar kwam bij dat Christina gold als de belangrijkste kandidate voor de landvoogdij over de Nederlanden na het aanstaande vertrek van Filips naar Spanje. Ook had zij een belangrijk aandeel in de vredesonderhandelingen in Cercamp en Câteau-Cambrésis, waar ook Oranje bij aanwezig was. Het is zeer waarschijnlijk dat daar, begin 1559, de eerste besprekingen tussen Oranje en Christina over een eventueel huwelijk van Oranje met Renée hebben plaatsgehad.
Voor Christina was het een zeer aantrekkelijk plan. Oranje was een van de belangrijkste edelen in de Nederlanden en dus voor haar dochter een zeer goede partij. Belangrijker nog voor haar was dat zijzelf op deze manier een mededinger in de strijd om de landvoogdij kon kwijtraken. Want ook Oranje maakte volgens velen kans op die post en hij was bereid zijn eigen kansen op te offeren om Christina’s kandidatuur te steunen.
Filips zag blijkbaar ook wel wat in het plan. Hij was tenminste bereid om als Oranjes voorspraak bij Christina te fungeren. Misschien leek het hem een goed idee om Oranje in zijn familie op te nemen en hem zo nauwer aan zich te binden.2 Desondanks liepen de onderhandelingen op niets uit.
Over Oranjes tweede aanzoek is heel weinig bekend. Waarschijnlijk is het als volgt gegaan. Terwijl Oranje in de zomer van 1559 als gijzelaar in Frankrijk verbleef, leerde hij daar de zeventienjarige weduwe van de hertog van Edingen kennen. Zij was een begeerlijke partij. Oranje liet dan ook niet na een poging bij haar te wagen, maar al snel werd hem te verstaan gegeven dat de Franse koning Hendrik II niet zou dulden dat een edelman uit de Nederlanden met deze buit zou gaan strijken. Er zat voor Oranje niets anders op dan zijn pogingen te staken.3
Dat bij deze twee huwelijksaanzoeken dynastieke belangen een grote rol speelden, is overduidelijk. De vraag is echter of Oranje hier uitsluitend door dynastieke overwegingen werd gedreven of niet. Om dat vast te kunnen stellen, is het nodig om eerst te bekijken wat deze twee aanzoeken precies konden betekenen voor Oranje en zijn huis.
De hertogin-weduwe van Edingen was natuurlijk vooral interessant om haar bezittingen. Met een jaarlijks inkomen van 100.000 francs4 kon zij Oranje maken tot iemand die zich qua bezit met de koning zou kunnen meten. Bovendien zou hij zijn invloed in Frankrijk kunnen versterken. Hij had al uitgestrekte bezittingen daar, maar regelmatig waren er, bijvoorbeeld in het prinsdom, problemen doordat hij in Frankrijk niet de macht kon uitoefenen die hij in zijn Nederlandse bezittingen had.
Een ander belangrijk aspect was dat hij, doordat hij meer bezittingen buiten de Nederlanden zou verkrijgen, minder afhankelijk zou worden van Filips. Daar stond echter tegenover dat het voor Filips niet ongunstig zou zijn, wanneer een van zijn belangrijkste vazallen zoveel invloed zou verkrijgen in het land van de vijand. Dat was dan ook precies wat Hendrik II wilde voorkomen.
Bij Renée van Lotharingen ging het Oranje niet om uitbreiding van zijn bezittingen. Renée was geen erfdochter, zoals de hertogin-weduwe van Edingen, en had ook geen bijzonder hoge bruidsschat. Wel kon een huwelijk met haar Oranje veel aanzien geven, omdat hij zo een familielid zou worden van de koning. De belangrijkste reden dat hij om Renée’s hand vroeg, was waarschijnlijk echter dat hij verwachtte zo zijn machtspositie te kunnen versterken. Want als schoonzoon van de landvoogdes hoopte hij natuurlijk zijn invloed op het landsbestuur te kunnen vergroten. Dat hij daarbij zijn eigen kansen op de functie van landvoogd verwaarloosde hoeft niet vreemd te zijn. Het is heel goed denkbaar dat hij zelf nooit in zijn eigen kansen had geloofd, omdat hij wel wist dat hij daarvoor bij Filips niet hoog genoeg in de gunst stond. Natuurlijk maakte Filips dankbaar van zijn diensten gebruik, maar zo’n belangrijke post zou hij hem nooit geven.
De relatie tussen Oranjes huwelijksaanzoek en Christina’s kandidatuur voor de landvoogdij is in de historiografie niet altijd erkend. Rachfahl bijvoorbeeld, die aantoonde dat Oranjes aanzoek nog voor hij naar Frankrijk vertrok al van de baan was, meende op grond daarvan dat Oranjes aanzoek niets met Christina’s kandidatuur te maken kon hebben, omdat dat toen nog niet zou spelen.5 Echter, al tijdens de vredesonderhandelingen in Câteau-Cambrésis werd duidelijk dat er een nieuwe landvoogd zou moeten komen. Want de vorige landvoogd, Emanuel Filibert van Savoye, die als voornaamste taak had gehad de strijd tegen Frankrijk te leiden, kreeg bij de vrede zijn eigen gebied, Savoye en Piemonte, terug6 en zou dus vertrekken, terwijl de koning naar Spanje zou terugkeren.
Oranje, die immers zelf bij de vredesbesprekingen aanwezig was, wist dus toen al dat er een nieuwe landvoogd zou komen. En dat dat dan Christina van Lotharingen zou zijn, lag voor de hand. Zij kende de Nederlanden goed – ze was er opgegroeid – ze had zich onderscheiden bij de vredesonderhandelingen en ze stond bij Filips, haar, neef, bijzonder in de gunst. Dat het uiteindelijk Margaretha van Parma was die landvoogdes werd, had niemand verwacht.7
Dat het huwelijk van Oranje met Renée uiteindelijk niet doorging, was eveneens volkomen onverwacht. Er is wel beweerd dat Christina uiteindelijk niet wilde omdat ze zichzelf een betere partij vond of omdat ze wilde dat Oranjes oudste zoon Filips Willem geestelijke zou worden, zodat een eventuele zoon van Renée Oranjes erfgenaam zou zijn.8 Een andere verklaring zou zijn dat Filips haar in het geheim opdracht zou hebben gegeven om Oranjes aanzoek af te wijzen.9 Dat laatste is heel goed mogelijk. Christina’s afwijzing kwam immers nog voor Oranjes vertrek naar Frankrijk. Filips had toen nog geen besluit over de landvoogdij genomen. Waarschijnlijk beschouwde hij haar op dat moment ook zelf nog als een reële kandidate en wilde hij voorkomen dat Oranje via haar te veel macht zou krijgen of dat zij via Oranje een groep aanhangers onder de adel kon vormen, zodat zij als landvoogdes minder afhankelijk van Filips kon regeren.
Samenvattend kunnen we zeggen dat Oranje met zijn eerste twee aanzoeken zó naar versterking van zijn positie streefde, dat hij onafhankelijker van Filips kwam te staan. Bij Renée van Lotharingen door zijn machtspositie binnen de Nederlanden te vergroten, bij de hertogin-weduwe van Edingen door hetzelfde te doen met zijn machtspositie buiten de Nederlanden. Op zich verschilden deze twee aanzoeken hierin niet van het laatste aanzoek. Ook met Anna van Saksen beoogde hij iets dergelijks. Maar terwijl de eerste twee aanzoeken niet direct in strijd waren met de politiek van de koning, was het laatste dat wel.
Zoals gezegd probeerde Oranje met zijn laatste huwelijksaanzoek steun te verwerven voor de komende confrontatie met Filips II. De eerste twee aanzoeken konden niet dienen voor dat doel. Hulp uit Frankrijk was uiterst onwaarschijnlijk en hulp van Christina, als landvoogdes dan, eveneens. Daaruit volgt dat Oranje dus ná de eerste twee aanzoeken en vóór dat aan Anna van Saksen op het idee gekomen moet zijn om door een huwelijk steun te zoeken tegen Filips II. Om nu het tijdstip van dit keerpunt nader te kunnen bepalen, is het nodig om duidelijkheid te krijgen over het moment waarop de onderhandelingen met de keurvorst van Saksen begonnen.
Toen Filips II aan Oranje vertelde dat Christina zijn aanzoek afgewezen had, vertelde Oranje hem dat hij al andere huwelijkskandidates op het oog had. Door zijn familieleden waren hem namelijk enkele Duitse gravinnen voorgedragen. Filips antwoordde daarop dat het hem in dat geval minder moeilijk viel om Christina’s besluit mee te delen.10 Of Oranje er op dat moment werkelijk al aan dacht om in het Duitse Rijk naar een echtgenote te gaan zoeken, valt te betwijfelen. Voor Oranjes Duitse familie was zo’n verbintenis natuurlijk gunstig, maar voor Oranje zelf was het beter om elders te gaan kijken, zoals hij dus daarna ook nog deed. Toch is het interessant dat er blijkbaar toen al een lijstje met Duitse huwelijkskandidates bestond, want natuurlijk kwam ook Anna van Saksen daarop voor. Zodoende moet het mogelijk geweest zijn dat de eerste onderhandelingen over Anna al snel na het mislukken van het aanzoek aan de hertogin van Edingen plaatsgehad hebben.
Uit de briefwisseling tussen Oranje en Günther van Schwarzburg blijkt dat de onderhandelingen in elk geval in maart 1560 al bezig waren. De al eerder genoemde brief van Oranje aan Schwarzburg van 17 maart 1560 is de eerste brief waarin duidelijk sprake is van het huwelijksaanzoek aan Anna van Saksen. Het valt op dat als Oranje aan Schwarzburg hierover schrijft, hij het steeds heeft over “der bewuste Sache”.11 Ook Georg von Holl noemt in zijn brieven aan Oranje “der bewust Sache”.12 Dit lijkt op een afgesproken code tussen Oranje en zijn gezanten om te voorkomen dat zijn plannen voortijdig in Brussel bekend werden.
Nu is het zo dat uit de genoemde brieven duidelijk valt af te leiden wat er met “de bewuste Sache” bedoeld wordt. Maar in maart 1560 had Oranje ook al zelf de koning van zijn plannen op de hoogte gebracht. De echte noodzaak tot codering van brieven over dit onderwerp was daarom ook al voorbij. Voor die tijd was die noodzaak er wel en het is daarom interessant te zien dat in eerdere brieven van Oranje aan Schwarzburg “der bewuste Sache” ook al genoemd wordt. Zo vraagt Oranje in een brief van 29 oktober 1559 in een postscriptum of Schwarzburg “der bewuste Sach” niet wil vergeten en hem direct wil laten weten wat zich daarin voordoet.13
Ook in brieven van Oranje aan zijn broer Lodewijk komt een dergelijke terminologie voor. In een brief naar aanleiding van het overlijden van hun vader, gedateerd 15 oktober 1559, schrijft Oranje hem, ook nu weer in een postscriptum, over een reis die Lodewijk zou maken met Schwarzburg “pour les affaires que sçaves”.14 Het is niet onwaarschijnlijk dat hiermee het zelfde wordt bedoeld. Het lijkt er dus veel op dat de onderhandelingen tussen Oranje en August van Saksen uiterlijk in oktober 1559 zijn begonnen. Een mogelijk keerpunt in Oranjes beweegredenen bij het zoeken naar een nieuwe echtgenote moet dus hebben plaatsgehad tussen zijn verblijf in Frankrijk in de zomer van 1559 en de maand oktober van hetzelfde jaar.
1 De Engelse historica Veronica Wedgwood spreekt nog van een derde aanzoek, namelijk aan Mary Stuart, de koningin van Schotland. Dit aanzoek zou gedaan zijn nádat haar eerste echtgenoot, de zeer jonge Franse koning Frans II, was overleden en vóórdat de onderhandelingen over Anna van Saksen waren begonnen. Zij geeft niet aan waar ze dit vandaan heeft en omdat Frans II pas eind 1560 overleed, toen de onderhandelingen over Anna van Saksen al in volle gang waren, lijkt me dit een zeer onwaarschijnlijk verhaal. C.V. Wedgwood, William the Silent. William of Nassau, prince of Orange (5e druk; Londen 1948 (1944)) 43-44.
2 Bakhuizen, Het huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Saxen, 9; Rachfahl, Wilhelm von Oraniën IIa, 87.
3 Bakhuizen, Het huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Saxen, 6.
4 Bakhuizen, Het huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Saxen, 6.
5 Rachfahl, Wilhelm von Oraniën IIa, 86 noot 2.
6 M. Baelde, ‘De Nederlanden van Spaanse erfopvolging tot beeldenstorm, 1506-1566’in: I. Schöffer, H. van der Wee en J.A. Bornewasser red., De Lage Landen van 1500 tot 1780 (5e druk; Amsterdam 1991 (1978)) 38-101, aldaar 77.
7 Bakhuizen, Het huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Saxen, 7-8.
8 Rachfahl, Wilhelm von Oraniën IIa, 87.
9 Bakhuizen, Het huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Saxen, 9.
10 Rachfahl, Wilhelm von Oraniën IIa, 86 en 88.
11 Japikse, Correspondentie, 200-201.
12 Japikse, Correspondentie, 203.
13 Japikse, Correspondentie, 329. Zie ook de brieven aan Schwarzburg van 7 november 1559 en 29 december 1559, Japikse, Correspondentie, 331 en 333.
14 Japikse, Correspondentie, 196; Groen, Archives, 48.