De zogenaamde zwijgteksten gaan niet over het ambt. Dat lijkt de voorlopige conclusie van de GKV-synode van Goes van dit jaar.
Nu is dat natuurlijk een open deur. Natuurlijk gaan die teksten – de teksten waarin de apostel Paulus zegt dat vrouwen moeten zwijgen – niet over het ambt. Maar ze hebben wel consequenties voor het ambt. Als vrouwen geen gezag mogen hebben over mannen en geen onderwijs mogen geven, kunnen ze onmogelijk een functie bekleden waarin leiding en onderwijs geven aan de gemeente de kerntaak vormen.
Maar men gaat nu nog een stapje verder. De reikwijdte van de zwijgteksten wordt nu zo beperkt dat ze alleen nog maar zouden gaan over de verhouding tussen man en vrouw in het huwelijk. Een vrouw zou alleen publiek moeten zwijgen tegenover haar eigen man. Want het zou respectloos zijn als ze haar eigen man publiek de les zou lezen of zou commanderen. Maar over haar verhouding tot andere mannen zouden deze teksten niets zeggen.
Is dat zo? Is dit een legitieme exegese?
Vrouw of echtgenote
Ik begin bij 1 Timotheüs 2:11-15. Het belangrijkste argument dat deze nieuwe uitleggers gebruiken, is dat met het Griekse woord voor ‘vrouw’ (gunè) dat hier gebruikt wordt, meestal een getrouwde vrouw bedoeld wordt. En dat is waar. Maar betekent dat dat het daarmee meteen ook gaat om haar rol als echtgenote ten opzichte van haar man? Dat denk ik toch niet.
In de eerste plaats moeten we bedenken dat het in die tijd heel normaal was dat elke volwassen vrouw getrouwd was. Een ongetrouwde volwassen vrouw was een hoge uitzondering. Alleen daarom al heeft het woord voor ‘vrouw’ als vanzelf de bijbetekenis ‘getrouwde vrouw’, net zoals het woord voor ‘meisje’ als vanzelf ook ‘maagd’ betekent. En daarom kent het Grieks ook geen apart woord om vrouwen aan te duiden los van hun getrouwd zijn. Het zou dan ook onzinnig zijn om overal waar dit woord voorkomt dat meteen te lezen alsof het gaat om haar rol als echtgenote ten opzichte van haar eigen man.
In de tweede plaats is het dan ook zo dat de betekenis ‘vrouw’, zonder het aspect van getrouwd zijn, gewoon de basisbetekenis is van dit woord. Welke betekenisnuances daar nog bijkomen, hangt af van de context en dan vooral van het contrast met iets anders. Gaat het (in de Griekse literatuur) om een vrouw tegenover een godin, dan ligt de nadruk op het mens zijn van de vrouw. Gaat het om een vrouw tegenover een man, dan ligt de nadruk op het vrouw zijn van de vrouw. En pas als het in de context nadrukkelijk over het huwelijk of over de eigen man gaat, ligt de nadruk op het echtgenote zijn van de vrouw.
In 1 Timotheüs 2 wordt het huwelijk nergens genoemd.
Maar in 1 Timotheüs 2 wordt het huwelijk nergens genoemd. Ook worden er geen bezittelijk voornaamwoorden gebruikt: ‘haar man’ of ‘zijn vrouw’, zoals bijvoorbeeld in Efeziërs 5:22, waar vrouwen zich moeten schikken onder ‘de eigen mannen’. Het gaat hier gewoon heel algemeen over mannen en vrouwen. Dat is de tegenstelling. En dus ligt de nadruk hier heel algemeen op het man zijn en het vrouw zijn.
Lidwoorden
Nu wordt er wel op gewezen dat het in vers 11 en 12 niet over ‘de’ vrouw en ‘de’ man gaat, maar over ‘een’ vrouw en ‘een’ man. Dat zou dan betekenen dat het hier niet over de man en de vrouw in het algemeen gaat, maar steeds over één vrouw tegenover één man, haar eigen man dus. Maar dit argument vind ik ronduit onzinnig. Je kunt het namelijk evengoed omdraaien: door het onbepaalde lidwoord ‘een’ wordt de reikwijdte juist heel algemeen. Het gaat over welke vrouw ook tegenover welke man ook.
En als je 1 Korinthiërs 7 er naast legt, blijkt ook hoe weinig dit argument hout snijdt. In dat hoofdstuk gaat het heel nadrukkelijk wel degelijk over het huwelijk. Maar als Paulus in vers 3 man en vrouw als echtgenoten tegenover elkaar zet, heeft hij het toch over ‘de’ vrouw en ‘de’ man. Verderop laat hij het bepaalde lidwoord ‘de’ inderdaad een aantal keren weg. Het Grieks kent geen onbepaald lidwoord, maar in het Nederlands voegen we dat dan in: ‘een’ man of ‘een’ vrouw. Maar dan blijkt ook dat Paulus het juist steeds heel algemeen bedoelt, door het gebruik van het Griekse woordje tis – ‘een of ander’ (vers 12 en 13): ‘Als een of andere broeder een ongelovige vrouw heeft … en als een of andere vrouw een ongelovige man heeft …’ zegt Paulus. Terwijl hij in vers 16 juist weer wel het bepaalde lidwoord gebruikt als hij man en vrouw heel nadrukkelijk op de eigen man of vrouw wijst: ‘Hoe weet je, vrouw, of je de man zult redden? Of hoe weet je, man, of je de vrouw zult redden?’
Bovendien, als je 1 Korinthiërs 11 er ook nog bij neemt, blijkt dat ‘man’ of ‘vrouw’ zonder bepaald lidwoord ook heel goed de man en de vrouw in het algemeen kan betekenen. Neem bijvoorbeeld vers 8. Eigenlijk staat daar: ‘Man is niet uit vrouw, maar vrouw uit man.’ Logisch dus om te vertalen met: ‘Een man is niet uit een vrouw, maar een vrouw uit een man.’ Toch is er volgens mij niet één vertaling die het zo vertaalt. Waarom niet? Omdat het hier heel duidelijk over de schepping van Adam en Eva gaat: Adam kwam niet voort uit Eva, maar Eva uit Adam. Ze werd immers gemaakt uit zijn rib. Dat feit past Paulus hier als algemeen principe toe op heel het man en vrouw zijn. En dus is het logischer om hier te vertalen met ‘de’ in plaats van ‘een’.
Wie aanneemt dat 1 Timotheüs 2 over het huwelijk gaat, maakt zich schuldig aan inlegkunde.
Kortom, het ontbreken van bepaalde lidwoorden in 1 Timotheüs 2 zegt helemaal niets over de vraag of het hier om vrouwen ten opzichte van hun eigen man gaat. En dus geeft dit hoofdstuk geen enkele reden om dat aan te nemen. Wie dat wel doet, maakt zich schuldig aan inlegkunde.
Thuis en in de gemeente
Dan die andere zwijgtekst: 1 Korinthiërs 14:34-35. Daar kan ik kort over zijn. In vers 35 gaat het inderdaad over ‘de eigen mannen’. Maar dan gaat het juist niet om de gemeente, maar om thuis. Thuis mogen vrouwen hun eigen mannen bevragen. Maar publiek, in de gemeente, moeten ze zwijgen. Daar staat geen beperking bij. Dat zwijgen in de gemeente geldt dus niet alleen ten opzichte van hun eigen man.
Waarom worden dan in vers 35 de eigen mannen genoemd? Dat is toch heel simpel: als je in de gemeente niets mag vragen, kun je dat alleen thuis doen. En daar is dan natuurlijk maar één man beschikbaar: je eigen man. Dat vrouwen hun vragen alleen thuis aan hun eigen man mogen stellen, benadrukt toch alleen maar dat ze dat ze hun vragen zeker niet publiek aan andere mannen mogen stellen?
Nu zeggen de nieuwe uitleggers wel dat de vrouwen in de gemeente moesten zwijgen omdat ze hun eigen man te schande zouden maken als ze hem publiek kritisch zouden bevragen. Daarom zouden ze hem alleen thuis aan mogen spreken. Maar het gaat hier helemaal niet over kritisch zijn, over commanderen of de les lezen. Het gaat niet over onderwijs geven, maar over onderwijs krijgen: ‘als ze iets willen leren,’ zegt Paulus.
Dus ook hier is het algemene principe: vrouwen mogen geen onderwijs geven of gezag dragen over een man. Niet over hun eigen man, want die mogen ze thuis alleen om onderwijs vragen, en zeker niet over andere mannen, want in de gemeente mogen ze zelfs alleen maar zwijgend deelnemen aan het onderwijs. Wel luisteren, geen vragen stellen, laat staan meepraten of meediscussiëren.
Er is in 1 Korinthiërs 14 niets dat erop wijst dat het zwijgen in de gemeente alleen gold ten opzichte van de eigen man.
Kortom, er is in dit gedeelte niets dat erop wijst dat het zwijgen in de gemeente alleen gold ten opzichte van de eigen man. Wie dat er uithaalt, heeft dat ook hier er eerst zelf in gelegd.
Natuurlijk is wel de vraag hoe zich dat verhoudt tot het profeteren dat vrouwen blijkbaar wel mogen (1 Korinthiërs 11:5) of het onderwijs dat Priscilla samen met haar man aan Apollos gaf (Handelingen 18:26). Blijkbaar is profeteren (een rechtstreeks woord van God doorgeven) iets anders dan met gezag onderwijs geven. En Aquila en Priscilla gaven hun onderwijs alleen thuis, privé, en dan blijkbaar op een manier die het gezag van Aquila over Priscilla niet tekort deed.
Maar hoe dat ook zij, het neemt in elk geval niet weg dat de reikwijdte van het zwijggebod zowel in 1 Korinthiërs 14 als in 1 Timotheüs 2 duidelijk verder reikt dan het huwelijk en ook verder dan een specifieke situatie in Korinthe of bij Timothëus in Efeze. In 1 Korinthiërs 14:34 heeft Paulus het nadrukkelijk over ‘alle gemeenten’ en in 1 Timotheüs 3:15 sluit hij zijn instructies aan Timotheüs voorlopig af met de conclusie dat Timotheüs nu weet hoe ‘men’ zich in ‘Gods huis’ hoort te gedragen. En dan heb ik het nog niet eens over het beroep van Paulus op de schepping en de zondeval.
Onbekende context?
Maar als laatste strohalm komen nieuwe uitleggers wel met het argument: het zou over het huwelijk kúnnen gaan. We weten gewoon te weinig over de situatie in Korinthe en Efeze om dat te kunnen uitsluiten. Misschien dat Paulus het huwelijk niet expliciet noemt omdat hij wel weet dat de Korinthiërs en Timotheüs wel wisten dat het daarover gaat. We moeten daar op z’n minst rekening mee houden, zegt men dan, en dus mogen we geen dingen van elkaar eisen die verder gaan dan dat.
Maar dit argument is naar mijn overtuiging een levensgevaarlijk argument. Het veronderstelt namelijk dat de Bijbel niet alle relevante informatie bevat die wij nodig hebben om de boodschap te kunnen begrijpen. Het veronderstelt óf dat de Bijbel alleen Gods Woord is voor de eerste lezers, maar niet voor ons, óf dat Gods Woord voor ons onduidelijk is. Maar beide vooronderstellingen doen tekort aan het gezag van de Schrift als Gods Woord. Dat gezag erkennen, vereist volgens mij een andere vooronderstelling: dat de Geest ons in dat Woord alle relevante informatie geeft die wij nodig hebben om met zekerheid te kunnen vaststellen wat God van ons vraagt. Wie die zekerheid ondermijnt, begint met Schriftkritiek en komt uit bij vrijzinngheid.
Wat de Geest ons niet heeft geopenbaard, is blijkbaar niet relevant voor onze uitleg.
Daarom mogen we niet speculeren over een voor ons onbekende context en al helemaal niet als de tekst zelf daar geen enkele aanleiding voor geeft. Laat staan dat we zo’n onbekende context – dat wat er niet staat – zo bepalend maken voor de uitleg, dat we de uitleg op basis van wat er wel staat onzeker en onbruikbaar maken. Het uitgangspunt moet zijn: wat de Geest ons niet heeft geopenbaard, is blijkbaar niet relevant voor ons. Dus als de Geest ons via Paulus niet meer gegevens heeft overgeleverd over wat er precies in Korinthe of Efeze speelde, dan doet dat er blijkbaar niet toe voor onze uitleg. En als er in de zogenaamde zwijgteksten geen aanwijzingen staan dat het alleen over het huwelijk gaat – over de verhouding van vrouwen tot hun eigen man – dan mogen we er dus gerust van uitgaan dat het daar blijkbaar ook niet over gaat.
Toch het huwelijk
Toch geloof ik dat het huwelijk op de achtergrond wel degelijk aanwezig is. Maar dan omdat het huwelijk de plek is waar het hoofd zijn van de man het duidelijkst zichtbaar is. Je ziet dat bijvoorbeeld in 1 Korinthiërs 11. Ook daar doet Paulus heel algemene uitspraken. Hij noemt het huwelijk niet. Hij gebruikt geen persoonlijk voornaamwoorden, om aan te geven dat het alleen om de eigen man of vrouw gaat. Hij zegt zelfs dingen die juist niet over huwelijk gaan. En toch proef je daar: als de vrouw de glorie van de man is (vers 7), dan is dat vooral in het huwelijk!
Als een vrouw geen gezag mag hebben over haar eigen man, hoe kan zij dan gezag hebben over de gemeente, waar haar eigen man, haar hoofd, deel van uitmaakt?
Dat is immers logisch? Het huwelijk is de basiseenheid die God zelf al bij de schepping heeft ingesteld. Mensen zijn nergens zo hecht met elkaar verbonden als man en vrouw in het huwelijk. Ze zijn één. Maar juist omdat ze dat zijn, kun je buiten het huwelijk en het gezin, in de kerk of de maatschappij, niet net doen alsof man en vrouw daar los van elkaar, als gelijke individuen functioneren. Een man en vrouw die met elkaar getrouwd zijn, maken samen als eenheid deel uit van de gemeente. Als hij haar hoofd is, is hij dat ook in de gemeente. En als zij geen gezag mag hebben over haar eigen man, hoe kan zij dan gezag hebben over de gemeente, waar haar eigen man, haar hoofd, deel van uitmaakt? Dan heeft zij toch alsnog gezag over haar eigen man? Maar ook: als in het huwelijk geldt dat de man het hoofd is van de vrouw, waarom zou een man dan in de gemeente wel andere vrouwen als gezagsdrager mogen accepteren? Ik denk dat de les van de zwijgteksten juist is dat dát dus niet kan.
Maar velen zien daarin geen enkel probleem. Zij willen het hoofd zijn van de man volledig beperken tot huwelijk. En ja, dán is het nodig dat de zwijgteksten ook alleen over het huwelijk gaan en verder niet. Maar ik zie in zulk denken een hokjesmentaliteit, een opknippen van het leven in apartje vakjes, een individualisering, een devaluatie van huwelijk en gezin die ik niet kan rijmen met wat de Bijbel leert over het belang van huwelijk en gezin als basis van heel het menselijk samenleven. Ik denk dat we op dat punt als kerk in onze cultuur heel veel zijn kwijtgeraakt dat we opnieuw moeten leren. En ja, niet alleen in ons kerkelijk leven, maar ook in de maatschappij.
Maar goed, het gaat te ver om daar nu al te diep op in te gaan, dus hier laat ik het maar bij.