Gereformeerden hebben geen goede reputatie wat betreft hun aandacht voor de Heilige Geest. Dat zou meer iets voor evangelischen zijn. Dat zijn tenminste blije, enthousiaste gelovigen die leven vanuit de Geest. Maar gereformeerden blijven altijd maar staan bij hun zonde en bij Christus. Ook gereformeerden zelf vinden dat vaak. Ze kijken jaloers naar de evangelische beweging. Ze gaan er buurten, bijvoorbeeld bij de Pinksterconferentie Opwekking, ze nemen er dingen van over. Ze juichen het toe als de grenzen vervagen en gereformeerde kerken steeds evangelischer worden. En als het hun allemaal nog niet snel genoeg gaat, stappen ze over.
In elk geval leeft er onder gereformeerden een sterke hunkering naar meer van de Heilige Geest. Men ervaart een tekort. En men wijt dat aan een weeffout in de eigen gereformeerde traditie. Maar is dat wel terecht?
Hebben gereformeerden eigenlijk wel altijd zo weinig aandacht voor de Heilige Geest gehad?
Vaak wordt er in dit verband kritisch gewezen naar de Heidelbergse Catechismus. Het onderwijs uit de catechismus zou er voor een groot deel de oorzaak van zijn dat gereformeerde van huis uit zo weinig met de Geest hebben. Immers, hoeveel staat er in die catechismus eigenlijk dat over de Heilige Geest gaat? Eén enkele zondag van de 52, is dan het antwoord. Eén enkele vraag en antwoord van de 129. Dat is toch veel te mager?
Maar klopt dat antwoord wel?
Inderdaad, alleen zondag 20, vraag en antwoord 53 gaat specifiek over de Heilige Geest. Daar belijden we dat de Geest samen met de Vader en de Zoon echt God is. En dat de Geest aan ons gegeven is. Waar heb ik de Geest voor gekregen? Drie dingen: om mij door geloof te laten delen in Christus en zijn weldaden, om mij te troosten en om eeuwig bij mij te blijven. Aldus zondag 20.
Maar is dat alles wat er in de Heidelbergse Catechismus over de Geest staat?
Nou, nee. Zondag 20 geeft alleen een samenvatting. Maar de drie punten uit deze samenvatting kom je door heel de catechismus tegen. De Heilige Geest komt namelijk veel vaker ter sprake.
Dat begint al meteen in zondag 1, vraag en antwoord 1, over onze enige troost. Die troost is het kader waarin de hele Heidelbergse Catechismus staat. Wat is die troost? Dat ik het eigendom van Christus ben. En dat houdt dan ook in dat Hij mij door zijn Heilige Geest zekerheid geeft van het eeuwige leven en mij van harte bereid maakt om voortaan voor Hem te leven.
Ook dit is een samenvatting. In de eerder genoemde samenvatting was een van de punten het troosten. Hier is troost het kader. En daaronder vallen nu twee punten: geloofszekerheid en levensverandering. Eigenlijk kun je alles wat de catechismus over de Heilige Geest zegt, terugbrengen onder deze twee noemers: geloof en vernieuwing.
Beide dingen zijn het gevolg van het feit dat wij opnieuw geboren worden. Dat is het eerste dat de Geest in ons doet (HC 3,8). We komen tot geloof. Dat geloof wordt in ons hart gewerkt door de Geest (HC 7,21 en 25,65). En vervolgens worden we vernieuwd, geheiligd.
Die vernieuwing, die heiliging is een belangrijk kernelement in de catechismus.
In zondag 8, vraag en antwoord 24 wordt gevraagd naar de indeling van de Apostolische Geloofsbelijdenis. Dat is een indeling in drieën: Vader, Zoon en Geest. Maar daarmee ook: schepping, verlossing en heiliging. En diezelfde indeling vind je eigenlijk ook terug in de catechismus zelf: de bekende drieslag ellende, verlossing en dankbaarheid.
Ellende: we schieten tekort tegenover onze schepper. Verlossing: we worden gered door Christus. Dankbaarheid: na onze redding gaan we een nieuw, heilig leven leiden.
Het deel over dankbaarheid begint in zondag 32, vraag en antwoord 86 met de vraag waarom wij nog goede werken moeten doen. Het antwoord is dan dat Christus’ Heilige Geest ons vernieuwt tot Christus’ beeld. En alles wat daarna komt staat dus in dat kader.
Eigenlijk gaat dus heel het derde deel van catechismus over het werk van de Heilige Geest!
Soms wordt dat expliciet gemaakt. Bijvoorbeeld als de catechismus zegt dat bidden in de dankbaarheid het belangrijkste is omdat God zijn Geest alleen wil geven aan wie Hem daarom bidden (HC 45,116).
Maar eigenlijk wordt de Geest in het derde deel van de catechismus nog maar weinig expliciet genoemd. Dat hoeft ook niet. Want de verbinding tussen onze heiliging en de Geest komt al in het tweede deel meerdere keren wel heel expliciet aan de orde.
Waarom worden wij christenen genoemd? Omdat wij deel hebben aan de zalving van Christus. Welke zalving is dat? De zalving met de Heilige Geest! Dankzij die zalving zijn wij met Christus profeet, priester en koning (HC 12,31-32).
Wat hebben wij aan Christus’ hemelvaart? Onder meer dat Hij ons zijn Geest gezonden heeft. Door de kracht van die Geest zoeken wij wat boven is, waar Christus aan Gods rechterhand zit, en niet wat op de aarde is (HC 18,49). En bovendien giet Christus vanuit de hemel zijn gaven in ons uit door zijn Geest (HC 19,51).
Maar het meest uitgebreid komt de Geest ter sprake als het gaat om de sacramenten: doop en avondmaal.
De doop beeldt uit dat onze zonden zijn afgewassen door Christus’ bloed en door zijn Geest (HC 26,69-27,73). En dat betekent twee dingen: mijn zonden zijn vergeven én ik wordt vernieuwd en geheiligd.
Dat zijn dus eigenlijk dezelfde twee punten als in zondag 1. Zekerheid van het eeuwige leven is immers niets anders dan het geloof dat mijn zonden vergeven zijn. En de bereidheid om voortaan voor Christus te leven, dat is de vernieuwing en heiliging: dan sterven we hoe langer hoe meer af van de zonde en gaan we godvrezend en onberispelijk leven (HC 26,70).
Ook bij het avondmaal gaat het om vergeving van zonden en om vernieuwing. Maar het beeld is hier niet de afwassing, maar de eenwording met Christus. We krijgen deel aan zijn lichaam en bloed. We worden in Hem ingelijfd. Hoe gebeurd dat? Door de werking van de Heilige Geest (HC 28,76, 29,79 en 30,80).
Zo laat de catechismus zien hoe essentieel de betekenis is van de Heilige Geest. Heel de catechismus staat in het teken van onze enige troost: we zijn het eigendom van Christus. Maar het is de Geest die ons tot Christus’ eigendom maakt.
De Heidelbergse Catechismus heet wel het Troostboek. De Heilige Geest is de Trooster.
Is de catechismus daarmee niet bij uitstek een boek over de Heilige Geest?
Maar nu hoop ik dat één ding opvalt: als de catechismus de Heilige Geest noemt, is dat vrijwel altijd in directe relatie met Christus. En dat heeft een reden.
De Geest is de Geest van Christus.
Steeds heeft de catechismus het over ‘zijn Geest’. Hij is gezonden door Christus. En Hij deelt geen eigen gaven uit. Nee, de Geest giet Christus’ weldaden, Christus’ hemelse gaven in ons uit. De Geest vernieuwt ons niet zomaar. Nee, de Geest vernieuwt ons naar het beeld van Christus. Hij lijft ons in in Christus.
Dat verklaart waarom de catechismus slechts één zondag, één vraag en antwoord specifiek aan de Geest wijdt. Het gaat niet om de Geest. Het gaat om Christus. De Geest is essentieel. Onmisbaar. Zonder de Geest krijgen we geen geloof. Dan worden we nooit opnieuw geboren. En dan krijgen we nooit deel aan de redding en vernieuwing die Christus voor ons verdiend heeft en aan ons wil geven. Maar de Geest wijst altijd van zichzelf af, naar Christus.
Aandacht voor de Geest mag dus nooit op zichzelf staan. Het mag ooit afleiden van Christus. Aandacht voor de Geest mag er nooit toe leiden dat we Christus’ werk als een gepasseerd station gaan zien. Alsof we, nu we de Geest hebben, Christus niet meer nodig hebben. Nee, meer van de Geest, betekent juist altijd meer van Christus. Anders heb je niet de Geest van Christus, maar een andere geest.