Conclusies en aanbevelingen
Het is tijd voor de slotconclusies. Met de kerndoelen en de eindtermen valt voor mij redelijk te werken. Alleen is er wat te weinig ruimte voor onderwerpen die ik belangrijk vind. Een oplossing zou kunnen zijn om geschiedenis samen te nemen met kerkgeschiedenis, zodat niet alleen de eenheid tussen die vakken weer duidelijk wordt, maar er ook meer ruimte vrijkomt. Een geschikt schoolboek is er niet. De gewone boeken lijden vanzelfsprekend aan hetzelfde euvel als de kerndoelen en de eindtermen: te weinig aandacht voor belangrijke onderwerpen. De enige christelijke methode geeft de leerling te weinig ruimte om zelf tot een overtuiging te komen. Daarom zou er dus een nieuwe methode moeten komen die dat verhelpt. Om het gevaar van eenzijdigheid zoveel mogelijk te vermijden en om het haalbaar te maken dat zo’n methode er professioneel uitziet, zou het te wensen zijn dat verschillende stromingen in het christelijk onderwijs daarvoor samenwerken. In de eerste plaats denk ik dan aan de reformatorische en de gereformeerde (vrijgemaakte) scholen. Natuurlijk kunnen de ook de paar behoudende protestants-christelijke scholen meedoen en misschien ook de evangelische school voor voortgezet onderwijs. Dat er binnen deze scholen verschillende visies op de geschiedenis bestaan, hoeft geen probleem te zijn. Het gaat in de eerste plaats om de vragen die we stellen en om de informatie die we daarvoor geven. Daarover hoeft volgens mij geen verschil van mening te bestaan.
Concrete aanbevelingen
Hoe moeten christelijke geschiedenislessen er nu concreet uitzien? Ik grijp nog een keer terug op mijn voorbeeldonderwerpen. Een lessenserie over de Nederlandse Opstand zou kunnen beginnen met de vraag waarom Nederland een protestants land is en België niet. Hoe komt dat? Is de Nederlandse Opstand daarom goed geweest? Was de Nederlandse Opstand een rechtvaardige zaak in dienst van God of lag het genuanceerder? In de eerste les kunnen leerlingen daarover nadenken en in de laatste les kan die vraag terugkomen. Hoe denken ze er dan over?
Bij Israël en de Arabische wereld zou ik het op een vergelijkbare manier doen. In de eerste les zou ik de leerlingen laten nadenken over hoe zij tegenover Israël staan. Is Israël voor hen nog een bijzonder volk? En ik zou ze laten nadenken over de vraag hoe zij over het vredesproces denken. Bij wie ligt hun sympathie? Wie moet er toegeven? Ik zou hen willen laten zien hoe die beide dingen met elkaar te maken hebben: je overtuiging met betrekking tot de bijzondere positie van Israël en hun voorkeuren in het vredesproces. Aan het eind van de lessenserie zou er dan een debat gehouden kunnen worden over het vredesproces, waarbij de rol van de eigen overtuiging expliciet aan de orde kan komen en vooral het gevaar dat je je te veel door je overtuiging laat leiden en daarom bepaalde onrechtvaardige dingen over het hoofd gaat zien.
Slotopmerkingen
Ik denk dat het zo vaak kan: aan het begin een vraag opwerpen en die aan het eind weer terug laten komen. Tussendoor zal die dan hooguit zijdelings of impliciet aan de orde komen. Want leerlingen moeten niet het gevoel krijgen dat christelijke geschiedbeoefening totaal anders is dan seculiere geschiedbeoefening. Ook christelijke geschiedbeoefening vertelt het gewone verhaal over gewone mensen en maakt gebruik van de gewone technieken en bronnen. De vakbekwaamheid moet goed zijn en de leerlingen moeten niet het gevoel krijgen dat de seculiere geschiedbeoefening wetenschappelijk verantwoorder zou zijn. Dan schieten we ons doel voorbij.
Op het eerste gezicht zal christelijk geschiedenisonderwijs daarom helemaal niet zoveel verschillen van ander geschiedenisonderwijs. Nu en dan wordt het expliciet, meestal is het een extra dimensie die alleen impliciet aanwezig is.
Toch lijkt het mij goed om zeker in de bovenbouw een keer heel nadrukkelijk de confrontatie aan te gaan met de seculiere geschiedwetenschap. Leg het de leerlingen maar uit wat christelijke geschiedwetenschap is en waarin die verschilt van de seculiere. Geef ze maar een aantal teksten waaruit ze het verschil kunnen proeven en laat ze zelf maar tot een standpunt komen. In de Tweede Fase moet daar toch ruimte voor te vinden zijn en het lijkt me een hele verrijking voor het christelijk geschiedenisonderwijs.