2. Kerndoelen en eindtermen
Nu wil ik mijn uitgangspunten confronteren met de kerndoelen van de Basisvorming en de eindtermen van de Tweede Fase van havo en vwo. Inhoeverre kan ik mijn uitgangspunten verwezenlijken binnen de bestaande kerndoelen en eindtermen? Om een antwoord op deze vraag te vinden wil ik eerst kijken of het perspectief van waaruit de kerndoelen en eindtermen zijn opgesteld niet in strijd is met mijn uitgangspunten. Daarna wil ik kijken of de gekozen vaardigheden in Domein A en de overige gekozen domeinen voldoende zijn om mijn uitgangspunten te verwezenlijken en of er punten bij zijn die in het licht van mijn uitgangspunten beter achterwege hadden kunnen blijven.
Het perspectief van de kerndoelen en de eindtermen
Eerst het perspectief van waaruit de kerndoelen en de eindtermen zijn opgesteld. Wat is dat perspectief? Laat ik beginnen bij de kerndoelen. Wat is volgens de kerndoelen het doel van het vak geschiedenis en staatsinrichting? Als algemene doelstelling worden er een aantal zaken genoemd waar de leerling kennis van en inzicht in moet verwerven. De laatste twee algemene doelstellingen zijn hier nu het belangrijkste: waarom moet de leerling deze kennis en inzicht verwerven? Om zich een beeld van het verleden te kunnen vormen en een standpunt daarover in te kunnen nemen met het oog op het kiezen van een vervolgopleiding, de uitoefening van het beroep en het maatschappelijk functioneren. Op die manier levert het vak een bijdrage aan een van de algemene onderwijsdoelen van de basisvorming: “het ontwikkelen van inzicht in het functioneren als democratisch burger, ook in internationaal verband en in relatie tot het milieu”.25
Blijkbaar moet het geschiedenisonderwijs in de Basisvorming uitgaan van het volgende idee: geschiedenisonderwijs dient om de leerling de maatschappij waarin hij leeft beter te leren begrijpen en om van hem een goed burger te maken. Vandaar dus ook de aandacht in de domeinen voor bijvoorbeeld overheid en bestuur, de multiculturele samenleving en natuur en milieu.
Hoe zit dat nu in de eindtermen van de Tweede Fase? De eindtermen geven geen expliciete doelstellingen, maar gezien de gekozen domeinen is er geen reden om aan te nemen dat er andere doelen aan ten grondslag liggen. Ook nu aandacht voor de Nederlandse politiek en ontmoetingen tussen culturen om maar iets te noemen.26
Is deze doelstelling een probleem? Het is absoluut waar dat het nodig is dat leerlingen de maatschappij waarin zij leven leren begrijpen en dat geschiedenisonderwijs daarvoor een belangrijk middel is. Geen probleem dus. Het is ook waar dat leerlingen opgeleid moeten worden tot goede burgers. Ook geen probleem dus? Dat ligt eraan. Want wat zijn goede burgers? Het wordt niet omschreven gelukkig. Maar de keuze voor onderwerpen als de multiculturele samenleving, natuur en milieu, Nederlandse politiek enz. laat wel zien waar de opstellers van de kerndoelen en eindtermen waarschijnlijk aan denken. Goede burgers zijn burgers die verdraagzaam zijn tegenover andere culturen in de samenleving, die oog hebben voor het belang van een schoon milieu en die overtuigd zijn van de principiële noodzaak van een democratisch bestuur.
Nogmaals: is dat een probleem? Ik denk het niet. Zolang het niet scherper omschreven wordt, kan ook het christelijk onderwijs hier wel mee uit de voeten, al is er wel sprake van eenzijdigheid. Als christelijke geschiedenisleraar zal ik mijn leerlingen ook nog tot andere dingen willen opvoeden en heb ik misschien wat twijfels bij de principiële noodzaak van sommige democratische verworvenheden. Maar ik begrijp dat iedereen met deze kerndoelen en eindtermen uit de voeten moet kunnen en dat dit daarom het best haalbare is. Het perspectief van de kerndoelen en de exameneisen sluit mijn uitgangspunten in elk geval niet uit.
Vaardigheden en benaderingswijzen in de kerndoelen en de eindtermen
Dan nu de vaardigheden. Omdat ook de christelijke historicus het moet doen met de geschiedenis van de mensen en daarom van dezelfde bronnen gebruik maakt als andere historici, ligt het voor de hand dat de meeste vaardigheden geen probleem zullen opleveren. Bronnen selecteren en beoordelen, gegevens ordenen, periodiseren, verbanden leggen, oorzaken en gevolgen benoemen – het zijn ook voor christelijke leerlingen noodzakelijke vaardigheden. Daarover is geen discussie nodig. Maar twee vaardigheden wil ik er toch even uitlichten: het rekening houden met de zogenoemde standplaatsgebondenheid en het zich verplaatsen in opvattingen, waarden en motieven van de mensen in het verleden.
Zowel in de kerndoelen als in de eindtermen wordt van de leerling gevraagd dat hij zich bewust is van de standplaatsgebondenheid niet alleen van de mensen in het verleden, maar ook van hemzelf.27 Het ligt voor de hand dat men van de leerlingen verwacht dat zij leren dat geen enkele interpretatie van het verleden de enige juiste is. Is het aanleren van deze vaardigheid daarom niet in strijd met het aanleren van een christelijke geschiedvisie die op geloof is gebaseerd en daarom een absoluut karakter draagt? Velen zullen denken van wel. Zij zullen zelfs vinden dat het vak geschiedenis nu juist een middel moet zijn om leerlingen van zulke absolute opvattingen te verlossen. En omgekeerd zullen sommige christenen misschien in het aanleren van deze vaardigheid een uiting zien van een verwerpelijk postmodern relativisme.
Toch geloof ik dat er op dit punt geen conflict bestaat. In de eerste plaats is elke christelijke geschiedvisie weliswaar een geloofsvisie, maar omdat die op de Bijbel gebaseerd is, is het ook een interpretatie. De Bijbel kan zich niet vergissen, maar wij in onze interpretatie daarvan wel. Onze interpretatie van de Bijbel is wel degelijk afhankelijk van onze standplaatsgebondenheid. In de tweede plaats heeft een christelijke geschiedvisie geen enkel gevolg voor de manier waarop wij het verleden onderzoeken. We gebruiken dezelfde technieken als anderen en daarom is ook onze geschiedschrijving interpretatie en dus afhankelijk van onze standplaatsgebondenheid. Als christen ontken ik dat er geen absolute waarheid, ook geen absolute historische waarheid zou bestaan. Maar ik ontken niet dat onze kennis van die waarheid altijd relatief blijft. En daarom kan ik met een begrip als standplaatsgebondenheid uitstekend uit de voeten.
Bij het zich verplaatsen in opvattingen, waarden en motieven van mensen uit het verleden is het probleem hetzelfde. De bedoeling van deze vaardigheid is immers dat de leerling leert om deze mensen te beoordelen naar de maatstaven die zij toen in hun tijd hanteerden.28 De leerling mag geen eigen moderne maatstaf gebruiken. Is ook dat geen postmodern relativisme? En is dit ook niet in strijd met de overtuiging dat ieders ideeën en daden getoetst mogen en moeten worden aan het Woord van God?
Inderdaad geloof ik dat hier nog veel sterker het postmodernisme doorklinkt. Elke tijd heeft zijn eigen waarden en absolute en eeuwig geldende waarden bestaan niet, volgens de postmodernist. En daar ben ik het niet mee eens. De Bijbel houdt ons wel absolute en eeuwigdurende waarheden voor. Maar toch geloof ik dat ik als christelijke geschiedenisleraar ook met deze vaardigheid kan werken. Want was het voor de christelijke historicus ook geen opdracht om de mensen in het verleden recht te doen? Dus moet ik me in hen inleven. Ik moet me hun ideeën eigen maken. Ik moet alle nuances ervan kennen en ik moet weten hoe die bepaald werden door hun standplaatsgebondenheid en ik moet daar in mijn oordeel rekening mee houden.
Maar ik moet wel oordelen. Ik moet goed en kwaad in de geschiedenis wel aan wijzen. Ik mag dan geen tweedeling maken tussen mensen. Het kwaad zit in elk mens. Maar die strijd tussen goed en kwaad ín elk mens en tússen mensen en tussen landen en volken moet ik laten zien. Want daar gaat het in de geschiedenis immers om. Het verlossingswerk is de zin van de geschiedenis en daarom is steeds weer de vraag: werkt dit idee, werkt deze daad, werkt deze gebeurtenis mee aan de komst van Gods Koninkrijk of juist niet? De bestudering van de geschiedenis dient dan niet om er zedelijk-morele lessen uit te trekken, maar wel om zichtbaar te maken hoe Gods Koninkrijk vooruitkomt in deze wereld.
Daarom ben ik blij dat er ook van de leerlingen verwacht wordt dat zij leren een standpunt in te nemen tegenover het verleden.29 Zij moeten leren zich af te vragen hoe zij denken over de ideeën en de daden van de mensen in het verleden. Misschien ben ik erg wantrouwend als ik denk dat dit vooral moet dienen om de leerling bewust te maken van het grote verschil tussen de ideeën van hemzelf en die van de mensen in het verleden. De ideeën van vroeger zijn niet minder dan die van ons, maar wij weten dat en zij wisten dat nog niet. Dat moeten de leerlingen leren, want dat helpt hen om goede verdraagzame burgers te zijn en om los te komen van achterhaalde absolute en fundamentalistische opvattingen. Een dergelijk doel voor deze vaardigheid wijs ik natuurlijk af. Maar deze vaardigheid is ook goed bruikbaar om de leerlingen te leren zich bewust te zijn van hoe zij als christenen tegenover hun medemensen in het verleden staan.
En dat is volgens mij het belangrijkste in het christelijk geschiedenisonderwijs. De leerlingen moeten leren het verleden te beoordelen in het licht van Gods Woord. Dat betekent dus in de eerste plaats dat ze moeten leren zelfstandig een standpunt in te nemen. Al het geschiedenisonderwijs moet dus daarop gericht zijn.
De overige domeinen in de kerndoelen en de eindtermen
Tenslotte de overige domeinen in de kerndoelen en de eindtermen. Natuurlijk passen de gekozen domeinen binnen het perspectief van de kerndoelen en de eindtermen. Ze moeten helpen om de leerlingen op te voeden tot goede burgers die onze maatschappij begrijpen en daarin kunnen functioneren. Maar bieden de domeinen ook ruimte voor een christelijke benadering van de geschiedenis? En dan bedoel ik een benadering die niet alleen wil laten zien hoe onze maatschappij in elkaar zit, maar die ook wil laten zien hoe door de eeuwen heen het Koninkrijk van God vooruitgekomen is.
Laat ik beginnen bij de kerndoelen. Wat direct opvalt, is de thematische opzet. Periodes zijn ondergebracht binnen de verschillende thema’s. Wat direct daarna opvalt, is de sterke nadruk binnen die thema’s op de moderne tijd. De prehistorie komt alleen voor in het domein Levensonderhoud, de oudheid alleen in het domein Cultuur en zingeving en de middeleeuwen in de domeinen Levensonderhoud, Sociale verhoudingen en Cultuur en zingeving. Blijkbaar moet alles vooral leiden tot inzicht in het ontstaan van het kapitalisme, de industrialisatie, de democratie, de moderne cultuur en de globalisering met nadruk op gevaren van milieuvervuiling, onverdraagzaamheid en geweld.
Maar er valt toch nog wel veel meer uit de geschiedenis op te diepen? Tekenend vind ik het dat bijvoorbeeld in de middeleeuwen wel aandacht moet worden gegeven aan de contacten tussen Islam en christendom en aan de invloed van de Islam op onze cultuur, maar dat de invloed van het christendom zelf niet aan bod hoeft te komen. Is de invloed van het christendom op onze cultuur dan niet groter dan die van de Islam?
Bij de eindtermen is het niet veel beter. De leerling moet nu natuurlijk meer weten en zo wordt de eenzijdigheid minder. Maar de nadruk ligt nog steeds op de moderne tijd en de geschiedenis van het christendom wordt nog steeds bijna gelijkwaardig behandeld met die van het antieke wereldbeeld, het jodendom en de Islam.30 Het enige subdomein dat echt interessant is voor een christelijk geschiedenisonderwijs, namelijk het subdomein Religie en levensbeschouwing, geldt alleen voor het vwo. En dan heb ik het er nog niet eens over dat alles wat met geloof te maken heeft alleen wordt gezien als een aards gebeuren zonder hogere dimensie. Ik begrijp dat niet anders kan, wil iedereen hiermee uit de voeten kunnen.
Nu zou dit allemaal geen probleem zijn als het examenprogramma de ruimte liet om extra onderwerpen toe te voegen of om bepaalde dingen extra uit te diepen.31 Maar het programma is wel zo vol dat daar nauwelijks gelegenheid voor is.
Wat zou ik zoal aan de domeinen willen toevoegen? In de eerste plaats zou ik meer aandacht willen geven aan de Reformatie. Voor wie wil laten zien hoe het evangelie door de geschiedenis heen verbreid is, is de Reformatie een centraal punt in de geschiedenis, zeker voor wie zich richt op de geschiedenis van West-Europa. Om dezelfde reden zou ik ook meer aandacht willen geven aan de invloed van het Christendom in het late Romeinse Rijk en in de Middeleeuwen. En speciaal wat betreft Nederland zou ik uitgebreid willen stilstaan bij de opleving van de gereformeerde religie in de negentiende eeuw. Binnen de kerndoelen is daarvoor vrijwel geen ruimte. In de eindtermen kunnen ze met een beetje goede wil hier en daar nog wel ondergebracht worden bij een subdomein.
Conclusie
Alles bij elkaar kan ik dus concluderen dat er voor mij met de kerndoelen en de eindtermen redelijk te werken valt. Het perspectief van waaruit ze zijn opgezet is niet het mijne, maar het is ook niet volledig met mijn opvatting in strijd. In de vaardigheden die aangeleerd moeten worden kan ik mij volledig vinden. Alleen de gekozen onderwerpen vormen een probleem. Hier wreekt zich toch het perspectief. Er is teveel aandacht voor moderne onderwerpen die van de leerling een moderne verdraagzame burger moeten maken, zodat er te weinig ruimte is om aandacht te geven aan die onderwerpen die onmisbaar zijn om de voortgang van Gods Koninkrijk in deze wereld te laten zien.
Natuurlijk zijn in principe alle onderwerpen interessant voor mij als christelijk historicus.32 Maar ik heb als leraar slechts een beperkte tijd en moet daarom sterk selecteren. En vanuit mijn perspectief zou ik dan tot een hele andere selectie gekomen zijn. Een oplossing zou kunnen zijn om het vak geschiedenis samen te voegen met kerkgeschiedenis, dat op de meeste behoudende christelijke scholen in de onderbouw gegeven wordt. Dat zou verschillende voordelen bieden. Nu wordt kerkgeschiedenis vrijwel altijd gegeven door godsdienstleraren en meestal als onderdeel van het vak godsdienst. Maar ook de kerkgeschiedenis vraagt om een historische benadering, willen we het verleden en de mensen in dat verleden recht doen. Zijn geschiedenisleraren daartoe niet beter in staat? Bovendien heffen we dan de rare scheiding op die er nu bestaat tussen geschiedenis en kerkgeschiedenis. De geschiedenis is toch één geheel? De kerkgeschiedenis is zelfs het centrum van de wereldgeschiedenis.33 Als we de vakken samenvoegen kunnen we dat tenminste weer laten zien aan de leerlingen. En tenslotte is er een praktisch voordeel: het wordt mogelijk om meer uren aan geschiedenis te besteden zodat er meer aandacht aan belangrijke onderwerpen gegeven kan worden.
25 Kerndoelen, ‘Algemene doelstelling’ en ‘Bijdrage aan de algemene onderwijsdoelen’.
26 Eindexamenprogramma havo en vwo, Eindtermen, Domein D en F.
27 Kerndoelen, Domein A, punt 4; Eindexamenprogramma havo en vwo, Domein A, punt 3.
28 Kerndoelen, Domein A, punt 5; Eindexamenprogramma havo en vwo, Domein A, punt 3.
29 Kerndoelen, Domein A, punt 5; Eindexamenprogramma havo en vwo, Domein A, punt 3.
30 Eindexamenprogramma vwo, Domein G, punt 10.
31 Vgl. Van Deursen, ‘Geloof en geschiedwetenschap’, 69.
32 Van Deursen, ‘Geloof en geschiedwetenschap’, 66.
33 Van ’t Spijker, Triptiek van de geschiedenis, 155 vlg. Vgl. Constant van den Heuvel en Ton van der Schans, ‘Drs. C. Blenk, historicus en theoloog: “Die vreemde scheiding tussen kerk- en wereldgeschiedenis…”’, Transparant 11 (2000) nr. 4, 16-18, aldaar 17.