Christelijk geschiedenisonderwijs – een persoonlijke visie

0
1783

1. Geschiedenis

Vraag een willekeurige klas wat geschiedenis is. Tien tegen één dat de leerlingen zullen antwoorden dat geschiedenis datgene is dat in het verleden gebeurd is. Vraag een willekeurige historicus hetzelfde en hij zal waarschijnlijk aankomen met een weloverwogen definitie in de trant van Geyls discussie zonder eind of Huizinga’s manier waarop een cultuur zich rekenschap geeft van het verleden. Voor wie zelf niet voortdurend met geschiedenis bezig is, is het niet direct te zien, maar leerlingen praten over geschiedenis op een ander niveau dan historici tegenwoordig doen. Voor leerlingen is geschiedenis het concrete verleden, voor historici is geschiedenis de wetenschappelijke zoektocht naar of het wetenschappelijke verslag van dat verleden. De net afgestudeerde geschiedenisleraar die daar niet op verdacht is, kan in een vreemde spraakverwarring verzeild raken, zodra hij in zijn klas een discussie op gang probeert te brengen over wat geschiedenis nu eigenlijk is.1

Nu hebben leerlingen over het algemeen voldoende gezond verstand en hun idee dat geschiedenis gewoon het concrete verleden is, ligt dan ook voor de hand. Het zijn de historici die zich door het begrip geschiedenis te gaan gebruiken om hun geschiedkundig onderzoek en hun geschiedschrijving aan te duiden schuldig maken aan misleiding. Niet vreemd natuurlijk. Geschiedenis is de naam van hun vak en dat vak bestaat uit het doen van onderzoek en het schrijven over geschiedenis. Maar er is meer aan de hand. Want waar vroeger het onderscheid tussen geschiedenis als het concrete verleden aan de ene kant en geschiedenis als geschiedkundig onderzoek en geschiedschrijving aan de andere kant nog wel werd gemaakt, is dat onderscheid tegenwoordig in de academische wereld totaal in onbruik geraakt.

Wanneer had het zin om dat onderscheid te gebruiken? Op het moment dat de vraag gesteld werd naar de aard van wat geschiedenis nu eigenlijk is. Vroeger werd die vraag nog op twee niveau’s gesteld. Wat is de aard van het verleden zelf? En wat is de aard van onze kennis over het verleden? Tegenwoordig wordt de eerste vraag als speculatief terzijde gelegd. Als het ging om de tweede vraag, geloofde de moderne mens nog in objectieve kennis over het verleden voor zover het ging om wat er precies gebeurd was. De vraag naar de betekenis of de zin van het verleden wilde hij niet stellen, omdat daar volgens hem geen objectief antwoord op mogelijk was. Objectieve kennis was voor hem de norm. Maar de postmoderne mens gelooft zelfs niet meer dat dát mogelijk is. Intersubjectiviteit is het hoogst haalbare.2 Enige overeenstemming over wat er in het verleden gebeurd is, streeft men nog wel na, maar in principe heeft iedereen nu zijn eigen geschiedenis. En dat betekent niet dat de vraag naar de zin en de betekenis van de geschiedenis nu weer mag. Integendeel, waar de moderne mens deze vraag uit principe niet wilde stellen, komt de postmoderne mens er niet eens meer aan toe. De ‘kritische’ geschiedfilosofie heeft de ‘speculatieve’ geschiedfilosofie definitief de deur gewezen.3

Althans, dat lijkt zo. Maar waarom heet de ‘speculatieve’ geschiedfilosofie speculatief? Omdat de moderne historicus uitging van de veronderstelling dat deze geschiedfilosofie minderwaardig was zolang zij niet op empirisch onderzoek was gebaseerd. En ook voor de postmoderne historicus blijft zij buiten het gezichtsveld omdat ook hij begint bij de vraag naar de aard van de historische kennis en daar blijft steken. Maar voor wie empirisch onderzoek niet de enige bron van wijsheid is, heeft deze ‘speculatieve’ geschiedfilosofie wel degelijk nut.4

Zo iemand ben ik. Ik geloof dat er een belangrijkere bron van kennis is: Gods Woord. En op grond van dat Woord valt er van alles te zeggen over de aard, de zin en de betekenis van de geschiedenis buiten de vraag naar de aard van onze historische kennis om. Dat zullen anderen vast en zeker speculatief noemen. Maar ik ben het daar niet mee eens. Ik geloof dat Gods Woord onfeilbaar is.5

Bijbel en geschiedenis

Wat zegt dat Woord nu over de geschiedenis? Er is wel beweerd dat de Bijbel en dus het christelijk geloof en essentie anti-historisch zijn. Het zou in de Bijbelse verhalen slechts gaan om de strijd tussen goed en kwaad. En dat zou betekenen dat de Bijbelse verhalen alleen zedelijk-moreel van betekenis zijn.6 Maar is dat waar? Het lijkt mij niet. In de eerste plaats kent de Bijbel wel degelijk een historische ontwikkeling. De verhalen hebben niet alleen een zedelijk-morele betekenis, maar laten vooral zien hoe God werkt. Vanaf de schepping via de verlossing naar de wederkomst. De Bijbelse verhalen hebben een functie in die ontwikkeling en dat is een ontwikkeling in de tijd. Daardoor hebben al die verhalen hun eigen plaats en zijn ze niet verwisselbaar. Het gaat in die verhalen dan ook niet alleen om de moraal van het verhaal, maar ook en vooral om de feiten die in het verhaal verteld worden. Zo is het gebeurd!7 En dat is belangrijker dan een zedelijk-morele les die uit een Bijbels verhaal te trekken zou zijn.8

De Bijbelse geschiedschrijving (de geschiedschrijving van het volk Israël) onderscheidde zich zelfs van andere geschiedschrijving in dezelfde tijd. Want bij andere volken was de geschiedschrijving inderdaad weinig meer dan een verzameling verhalen met wijze levenslessen waarbij de chronologische volgorde ondergeschikt was. Andere volken hadden nog geen historisch besef en het verleden was voor hen niet principieel anders dan het heden. Hun geschiedenis was cyclisch. Maar voor Israël was dat anders. Israël was zich bewust van een historische ontwikkeling, waarbij verleden, heden en toekomst verschillend waren. In het verleden had God beloften gedaan. In de toekomst zouden die worden vervuld. En elke stap in de geschiedenis was een stap verder van belofte naar vervulling.9

Doel en zin van de geschiedenis

In de Bijbel is de geschiedenis dus een ontwikkeling met een begin en een eind. De geschiedenis begon bij de schepping. Voor Israël was de geschiedenis de loop van de gebeurtenissen op weg naar de komst van de Messias. Inmiddels is de Messias gekomen. De door God beloofde verlossing is er. Jezus Christus heeft voor de zonden betaald aan het kruis. Maar de geschiedenis gaat verder, nu naar het eindpunt: de wederkomst van Christus, het laatste oordeel.

Die wederkomst van Christus is dus het doel van de geschiedenis. Alles wat er gebeurt leidt naar dat doel. Maar de geschiedenis heeft ook een zin, een betekenis. Het gaat ergens om. Het gaat om het verlossingswerk van Christus. De geschiedenis van Israël was de geschiedenis van hoe God toewerkte naar de komst van de Messias. Alles wat er gebeurde werkte mee aan die komst en had dus betekenis in het licht van die komst. Met het lijden van Christus is het verlossingswerk nog niet voltooid. Nu moet het verlossingswerk gepredikt worden over de hele wereld. Iedereen moet ervan horen. Want iedereen mag er deel aan hebben. Dat is nu de betekenis van de geschiedenis. Gods verlossingswerk moet voortgang hebben over de hele wereld. Als dat werk voltooid is, dan komt Christus terug. Alles wat er gebeurt, heeft dus betekenis in het licht van de komst van Christus’ Koninkrijk. Kort gezegd: de zin van de geschiedenis is Christus.10

De aard van de geschiedenis

Dat alles betekent dat de geschiedenis geen gesloten systeem is waar alles bepaald wordt door de wetten van oorzaak en gevolg. De geschiedenis is open. Veel historici zijn inderdaad huiverig om de geschiedenis volledig te zien als een causaal proces. Ze willen ruimte voor het contingente, voor het toeval. Maar dat is wat anders dan de openheid die ik bedoel. De geschiedenis is open, omdat God de geschiedenis leidt. En dan bedoel ik niet dat hij regelmatig ingrijpt om de dingen anders te laten verlopen dan normaal geweest zou zijn. Nee, ik bedoel dat alles door hem geleid wordt. Er gebeurt niets buiten hem om. Helemaal niets.11

Deze opvatting roept natuurlijk een aantal vragen op. Hoe zit het dan met het kwaad in de wereld? Wordt dat ook door God geleid? Is God dan ook de oorzaak van het kwaad? En hoe zit het dan met de vrijheid van de mens? Als alles door God geleid wordt, zijn de daden van de mens dan niet volledig gedetermineerd? En heeft hij dan dus ook geen eigen verantwoordelijkheid meer?

De Bijbel is hier niet onduidelijk over. Het kwaad komt niet bij God vandaan. God is goed. God is liefde. God straft wel, maar rechtvaardig. Het kwaad komt bij de duivel vandaan. En sinds de zondeval ook bij de mens. Het kwaad in de wereld is het gevolg van de zondeval. En daar is de mens dus wel verantwoordelijk voor. Niet alleen Adam en Eva. Ook wij. Wij kunnen geen goed meer doen zonder Gods hulp, wij zijn geneigd tot alle kwaad, en toch zijn wij verantwoordelijk voor al onze daden. Is dat te begrijpen? Ik denk dat dat niet zo’n zinvolle vraag is. Ik geloof het. En of ik het begrijp is dan niet zo belangrijk meer. Hoe zou ik God begrijpen?12

Gods hand in de geschiedenis

Nu ik daarmee kort de vraag naar de aard en de betekenis van het verleden heb beantwoord, wil ik de vraag stellen naar de aard van onze kennis over het verleden. Voor de geïnspireerde Bijbelschrijvers was het mogelijk om in de geschiedenis duidelijk Gods hand aan te wijzen. Voor hedendaagse historici ligt dat compleet anders. Vaak hebben christelijke historici hun best gedaan om in het verleden te zoeken naar gebeurtenissen die een bijzonder ingrijpen van God zouden verraden. Tegenwoordig komt dat niet zo vaak meer voor. Gelukkig maar. Want het is een onmogelijke opgave. In de eerste plaats is het volgens mij niet juist om alleen bepaalde gebeurtenissen aan het ingrijpen van God toe te schrijven en dus andere gebeurtenissen niet. God leidt immers de hele geschiedenis. Alles is in zijn hand. Ook die gebeurtenissen die gemakkelijk zijn te verklaren uit normale omstandigheden. Niet alleen wonderen komen van God.13

In de tweede plaats is het een hachelijke zaak om bepaalde gebeurtenissen te bestempelen als een wonder. Ik geloof dat wonderen (kunnen) gebeuren en wil daar als historicus ook rekening mee houden.14 Maar herkennen wij ze ook als wonderen? Volgens mij hangt dat heel erg af van het kader van waaruit wij de gebeurtenissen interpreteren. Wie niet in wonderen gelooft, zal ook geen wonderen zien. Wie er wel in gelooft, loopt gevaar wonderen te zien waar ze niet zijn. Is alles wat wij niet kunnen verklaren een wonder? Nee, natuurlijk niet. Want wat wij nu niet kunnen verklaren, kunnen we in de toekomst misschien wel een keer verklaren.15

In de derde plaats bestaat het gevaar dat men alleen die gebeurtenissen aan God toeschrijft die voordelig zijn voor de eigen overtuiging of partij.16 Als God ingrijpt, gebeurt er iets goeds? Dat is een voor de hand liggend maar veel te simplistisch idee. Maar als je dat idee hanteert, hoe bepaal je dan wat goed is? Neem onze Nederlandse Gouden Eeuw. De Republiek was het nieuwe Israël, dachten velen. Dus alles wat goed was voor de Republiek, kwam van God. Maar hoe zat het dan met de slavenhandel om maar een voorbeeld te noemen? De slavenhandel was niet verkeerd, dacht men toen en winst in die handel kwam dus van God. Nu denken we daar anders over. Betekent dat dus dat de slavenhandel buiten God omging? Nee dus.

Mensen in de geschiedenis

We kunnen volgens mij dus geen speciale gebeurtenissen aanwijzen die een speciale bemoeienis van God met onze geschiedenis verraden. Overal heeft hij de hand in. Als christelijke historici moeten we ons dus gewoon richten op wat we wel kunnen achterhalen en dat is de gewone geschiedenis, dezelfde als waar elke historicus zich mee bezig houdt. Dat is de geschiedenis van het leven, denken en handelen van de mensen.

Maar wat is dan nog de meerwaarde van een christelijke geschiedschrijving? In de eerste plaats is er het gebod van Christus dat wij onze naaste lief moeten hebben. Geschiedenis gaat immers over mensen.17 Dus zal een christelijk historicus beseffen dat ook deze mensen zijn naasten zijn en dat hij ze moet liefhebben. Een gestorven geliefde blijf je toch ook liefhebben? Een gestorven naaste dus ook. En wat betekent dat in de praktijk? Dat betekent dat een christelijk historicus zijn best zal doen om de mensen in het verleden recht te doen. Hij zal ze echt willen leren kennen, zowel in hun ideeën als in hun daden. Hij zal niet op zoek zijn naar schandalen. Hij zal niemand lichtvaardig veroordelen. Hij zal geen gebruik maken van een gemakkelijk zwart-wit schema of een ruwe indeling in vrienden en vijanden.18

Natuurlijk is dit niet exclusief christelijk. Elke historicus zal als het goed is proberen de waarheid recht te doen en met schaamte moeten we bekennen dat als het erop aankomt christelijk historici op dit punt net zo snel de fout ingaan als anderen. Maar het recht doen van de mensen in het verleden blijft daarmee wel een gebod dat gefundeerd is in het christelijk geloof.

Waardeoordelen in de geschiedschrijving

Maar de echte waarde van een christelijke geschiedschrijving ligt nog ergens anders. Als we Gods hand niet kunnen aanwijzen in de geschiedenis en als het rechtdoen van de mensen in het verleden niet exclusief christelijk is – is er dan nog wel iets dat wel een extra waarde aan christelijke geschiedschrijving geeft? Wat hebben we nu eigenlijk aan het geloof dat de geschiedenis toegaat naar de wederkomst van Christus en dat het in de geschiedenis gaat om de komst van Gods Koninkrijk?

We mogen de mensen in het verleden geen onrecht doen. We mogen ze niet als vijanden behandelen. We mogen ze niet veroordelen. Maar dat betekent niet dat we helemaal niet mogen oordelen. We hebben Gods Woord en daaruit weten we wat Hij wil. We weten wat goed is. En elk mens is verantwoordelijk voor wat hij daarmee doet.19 En zoals we nu de ideeën en de daden van onszelf en van de mensen om ons heen mogen en zelfs moeten toetsen aan Gods Woord, zo mogen en moeten we dat ook doen met de ideeën en daden van de mensen uit het verleden.20 Dat betekent niet dat we zeggen: déze mensen waren goed en déze niet. Dan doen we ze geen recht. Hooguit herkennen we in de één een medechristen en in de ander niet. Maar van elk mens kunnen we zeggen: dit was goed en dit niet. En het verleden overziend kunnen we dan zeggen: déze ideeën, déze daden waren goed en hebben het Koninkrijk van God dichterbij gebracht. Dan zeggen we niet: de Nederlandse Opstand was goed en de Spanjaarden waren fout. Dan zeggen we: déze dingen in de Nederlandse Opstand waren goed en hebben de voortgang van het Evangelie in de Nederlanden bevorderd en déze dingen in de Nederlandse Opstand waren helemaal fout en hebben afbreuk gedaan aan Gods Kerk.

Sinds Augustinus hebben christelijke denkers, zowel theologen als filosofen en historici, er steeds weer op gewezen dat het in de geschiedenis gaat om een strijd tussen twee beginselen. Augustinus noemde het de strijd tussen het rijk van de aarde en het Rijk van God.21 Anderen noemden het anders.22 Maar telkens weer ging het hen ongeveer om hetzelfde: de mens moet kiezen voor of tegen God. En als christelijk historicus ben ik op zoek naar deze beginselen. We kunnen geen mensen veroordelen. We kunnen wel hun ideeën en daden beoordelen.23 Maar dat dan wel altijd met het besef in het achterhoofd dat we interpreteren en ons kunnen vergissen en dat latere generaties er misschien weer anders over denken, al baseren ze zich op hetzelfde Woord van God.

Uitgangspunten voor christelijk geschiedenisonderwijs

Tot zover over christelijke geschiedvisie en christelijke geschiedschrijving. Wat betekent dat nu allemaal voor christelijk geschiedenisonderwijs? Ik zal nu proberen enkele uitgangspunten te formuleren over wat leerlingen volgens mij te horen zouden moeten krijgen.

Over het verleden zelf:

1. Leerlingen moeten weten dat de geschiedenis begonnen is bij de schepping en eindigt bij de wederkomst van Christus.

2. Ze moeten beseffen dat de wederkomst van Christus het uiteindelijke doel van de geschiedenis en het reddingswerk van Christus de zin van de geschiedenis is.

3. Ze moeten begrijpen dat de geschiedenis geen gesloten systeem is, maar door God van buitenaf bestuurd wordt.

Over historisch onderzoek en geschiedschrijving:

4. Leerlingen moeten zich er van bewust zijn dat onze kennis van het verleden beperkt is en dat dat in het bijzonder geldt als het gaat om de manier waarop God de geschiedenis leidt.

5. Ze moeten beseffen dat de mensen in het verleden net als de mensen in het heden recht gedaan moet worden.

6. Ze moeten ook beseffen dat ze op grond van Gods woord wel mogen en moeten oordelen over ideeën en daden van mensen in het verleden.

Manier van lesgeven in christelijk geschiedenisonderwijs

Hoe zijn deze uitgangspunten te verwezenlijken? Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op een overtuiging. Betekent dat dat de christelijke geschiedenisleraar vooral zijn overtuiging moet uitdragen en dus moet doceren? Dat hij steeds weer moet vertellen hoe hij zelf tegen het verleden aankijkt en wat hij zelf in het verleden belangrijk vindt en hoe hij zelf ideeën, daden en gebeurtenissen in het verleden beoordeelt?

Het lijkt mij niet. Het is mooi als leerlingen weten wat de overtuiging van hun leraar is, maar mooier is het als ze zelf tot een overtuiging komen. En daarom moeten ze de kans krijgen om zelf alle voors en tegens van een christelijke geschiedenisopvattring en van andere opvattingen naast elkaar te zetten en zelf tot een standpunt te komen.24 Het mooiste zou zijn als dat een christelijk standpunt zou zijn. Maar als ze niet de ruimte krijgen om een ander standpunt in te nemen, geef ik niets voor het christelijke standpunt dat ze dan misschien wel innemen. Christelijk geschiedenisonderwijs moet daarom open zijn en moet de leerlingen aanzetten om actief bezig te zijn zowel met het verleden zelf als met de verschillende opvattingen over het verleden.

1  Zoals mij overkwam toen ik dat probeerde in een vierde klas VWO.

2  Chris Lorenz, De constructie van het verleden. Een inleiding in de theorie van de geschiedenis (4e druk; Amsterdam/Meppel 1994 (1987)) 282 vlg.

3  F.R. Ankersmit, Denken over geschiedenis. Een overzicht van de moderne geschiedfilosofische opvattingen (Groningen 1984) 15, 27-28 en 49-53.

4  Vgl. R. Kuiper, Uitzien naar de zin. Inleiding tot een christelijke geschiedbeschouwing (Leiden 1996) 85.

5  Vgl. W. van ’t Spijker, Reformatie en geschiedenis (2e druk; Goes 1986 (1977)) 197-199.

6  Wim Berkelaar, ‘Is christelijke geschiedbeoefening mogelijk?’, Transparant 8 (1997) nr.2, 24-25, aldaar 25.

7  Kuiper, Uitzien naar de zin,69

8  Roel Kuiper, ‘Nawoord bij een discussie’, Transparant 8 (1997) nr. 2, 27.

Natuurlijk staan er in de Bijbel verschillende boeken met verschillende functies. Ik heb het nu over die boeken die inderdaad een overzicht geven van de geschiedenis van de wereld, van Israël en van de vroege kerk en dus niet over bijvoorbeeld de wetten, de profetieën, de gedichten of de brieven.

9  Van ’t Spijker, Reformatie en geschiedenis, 11 vlg.

10  Kuiper, Uitzien naar de zin, 96 vlg.; H.G. Leih, Gods hand in de geschiedenis. Cahiers voor christelijk onderwijs 8 (Kampen 1977) 33 vlg., Van ’t Spijker, Reformatie en geschiedenis, 190-194, W. van ’t Spijker, Triptiek van de geschiedenis. De verhouding tussen wereld-, heils- en kerkgeschiedenis (Goes 1981) 178-180.

11  Van ’t Spijker, Reformatie en geschiedenis, 199 vlg.

12  Vgl. Van ’t Spijker, Triptiek van de geschiedenis, 183-184.

13  Kuiper, Uitzien naar de zin, 78-79; Leih, Gods hand in de geschiedenis, 49-50.

14  Ewald Mackay, ‘“Zon sta stil te Gibea!” Het wonder in de geschiedenis’, Transparant 11 (2000) nr. 1, 4-7. Vgl. Jac. Schaeffer, ‘Er is meer tussen oorzaak en gevolg’ in: G. Harinck en R. Kuiper (red.), Groen van Prinsterer en de geschiedenis. Historische opstellen (Kampen 1994) 107-123.

15  Vgl. Fred van Lieburg, ‘Beschermengelen in het prostestantisme. De geschiedenis van een wonderverhaal’, Transparant 11 (2000) nr. 1, 15-19, aldaar 19.

16  Kuiper, Uitzien naar de zin, 80; Leih, Gods hand in de geschiedenis, 49.

17  Leih, Gods hand in de geschiedenis, 38 vlg.

18  A.Th. van Deursen, ‘Geloof en geschiedwetenschap’ in: idem, De eeuw in ons hart. Negenentwintig opstellen over geschiedenis, geschiedschrijving en geschiedbeleving (Franeker 1991) 64-73, aldaar 66-68.

19  Van Deursen, ‘Geloof en geschiedwetenschap’, 68.

20  Vgl. Leih, Gods hand in de geschiedenis, 83-84.

21  Van ’t Spijker, Reformatie en geschiedenis, 31 vlg.

22  Zie bijvoorbeeld Kuiper, Uitzien naar de zin, 110 vlg. of C. Verheij, ‘Groens visie op de presentie van God in schepping en geschiedenis’ in: G. Harinck en R. Kuiper (red.), Groen van Prinsterer en de geschiedenis. Historische opstellen (Kampen 1994) 93-105.

23  Leih, Gods hand in de geschiedenis, 41-43.

24  Vgl. Leih, Gods hand in de geschiedenis, 89.

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in