Vooruitgang?

Intussen is er op dit punt sinds enige jaren langzamerhand een grote verandering gekomen. Ons vaderland is besmet en verwoest door een zucht naar vrijheid. Deze zucht is langs allerlei wegen doorgedrongen tot de godsdienst en heeft zich meester weten te maken van de algemene manier van denken van de mensen.

De dissenters – dat zijn degenen die een andere geloofsbelijdenis hebben dan onze kerk – hebben de maatschappij Tot nut van ’t Algemeen uitgevonden. Deze maatschappij heeft zich door allerlei middelen weten uit te breiden. En een van de hoofdregels van deze maatschappij is dat alle verschillende leerstellingen aan de kant moeten worden geschoven. Dat heeft onder onze belijders nog meer onverschilligheid veroorzaakt en dit is bestempeld met de mooiklinkende naam van verdraagzaamheid, schikken naar de geest en behoefte van de tijd.

Bovendien zijn er in een halve eeuw in alle vakken van wetenschap en kunst grote vorderingen gemaakt. En nu heeft men gemeend dat er ook in de godsdienstleer zulke vorderingen erkend moeten en mogen worden. Men houdt niet in het oog dat wel de uitlegkunde enige vorderingen kan maken, maar de godsdienstleer zeker niet. Die blijft eeuwig en onveranderlijk. En men vergeet dat de geleerden van vroeger de meeste aanwijzingen al gegeven hebben, waarmee men nu te koop loopt als hoge verlichting van onze dagen. Alle machtspreuken en menselijke regels in de uitlegkunde kunnen dus nog geen echte vorderingen genoemd worden.

Dit en dergelijke dingen zijn er de oorzaak van dat men meer en meer vijandig is komen te staan tegenover de calvinistische leer. Dit heeft de verwarring en twisten veroorzaakt die in onze dagen plaatsvinden en die zoveel onrust en verval met zich meebrengen. Intussen zegt men dat wij in onze dagen algemeen betere, zuiverdere en grondigere gedachten gekregen hebben over de godsdientleer. Dus moeten de inhoud van deze leer, de prediking daarvan en de manier van denken van de mensen langzamerhand in onze kerk veranderd en op een nieuwe leest geschoeid worden.

Laten we voor een ogenblik eens stellen dat de manier van denken vrij algemeen veranderd is. Dan is de vraag: wat moet het kerkbestuur van onze gereformeerde gemeenten in dit geval nu doen? Is het goed en geoorloofd dan maar ieder zijn vrijheid te geven en hem te laten leren, prediken en belijden wat hij maar wil? Wat zal er dan, stap voor stap, uiteindelijk van komen?

Immers, we zien het in andere kerken waarin men zo’n vrijheid heeft of sinds langere tijd nam: de wonderen worden weg geredeneerd, de godheid van Christus geloochend, zijn verzoenend lijden en sterven van kracht en waarde beroofd, de bovennatuurlijke werking van de Heilige Geest als onnodig ontkend, de eer van de vrije genade en goddelijke uitverkiezing tot zaligheid schandelijk aangerand.

Zijn er immers niet al geschriften voorhanden van gereformeerde leraren die staven wat ik hier zeg? Wordt het niet hier en daar in de preken bespeurd? Ik vraag aan elk eerlijk hart: is dit eerlijk? Is dit eerlijk zolang er leraren en belijders zijn die uit overtuiging bij de oude en en met een eed bekrachtigde leer van de hervormde kerk willen blijven? Goed! Maar waarom wordt er dan geen algemene kerkvergadering belegd en een bedaard en christelijk adres opgesteld aan alle hervormden met het voorstel om de leer te veranderen? Dan kan men zien wie dit niet willen, dan kan men de kerken en goederen eenvoudig en in grote bedaardheid verdelen en langs die weg vrede en liefde bevorderen. Of als dit geen goede maatregel is, waarom wordt er dan geen andere gekozen waarbij men de eerlijke weg kan bewandelen?

Hiërarchie

In plaats van deze weg in te slaan, heeft men liever een andere gekozen. Die wil ik voorstellen aan het nadenkend oordeel van mijn land- en geloofsgenoten. Dan kan ieder zien wat er sinds lang gaande is en wie eigenlijk de veroorzakers zijn van onrust en twist.

Ik ontken niet dat er in het voormalige bestuur van de kerk vele gebreken waren ingeslopen en dat er in de verschillende provincies van ons vaderland een verbazend verschil was in de manier waarop zaken behandeld werden. Het was sinds lang de wens van veel brave leraren dat er een gelijkmatige inrichting gerealiseerd werd in ons kerkbestuur. En ik meen dat wijlen ds. Vierkant en anderen daarvoor al een commissie gevormd hebben. Maar dit werk ging niet door. Daarom werd er naar de geest van onze nieuwe staatsregeling een commissie benoemd om een nieuw algemeen reglement op te stellen.

Als ik het niet geheel mis zie, bevat dat reglement de fundamenten van veel verkeerde dingen. Zo dacht de classis van Amsterdam er in 1816 ook over. Die heeft daarover nog een rekest ingediend bij Zijne Majesteit om dit te veranderen.

In elk geval heeft men listig de regel veranderd dat alle predikanten een gelijk aandeel zouden hebben in het bestuur van de kerk. Deze regel was helemaal in de geest van de hervorming. Zo werd zelfs de flauwste schaduw van een hiërarchische (priesterlijke) regering, zoals in de roomse kerk, vermeden. Maar nu zijn het slechts weinigen geworden en zullen het meer en meer weinigen worden die als ingewijden kennis en bestuur van zaken hebben. Daardoor kunnen sommigen raddraaiers hun doel nog beter bereiken.

Liturgische formulieren

In de algemene synode van 1817 werden enkele verordeningen opgesteld met betrekking tot de eredienst. Daarin lezen wij onder andere:

‘Verder heeft wat betreft onze liturgische formulieren de synode wel overwogen of het nuttig kon zijn voor het bevorderen van een meer opbouwende bediening van doop en avondmaal om nieuwe formulieren op te stellen of de oude te veranderen. Maar het kwam de synode voor dat deze maatregel ongepast en ontijdig zou zijn. Immers, de liturgische formulieren zijn opgesteld om gebruikt te worden door leraren die nog niet genoeg ervaring hadden in alle delen van de heilige bediening en die het dus nodig hadden om door bepaalde voorschriften gewend te raken aan een gepaste en eenparige leiding. Deze behoefte bestaat niet meer. Vandaar dat ook verschillende liturgische formulieren al in onbruik geraakt zijn en dat er in andere vaak allerlei inkortingen, bijvoegsels en veranderingen gebruikt worden, met behoud van de geest van deze formulieren. De synode heeft daarom geoordeeld dat het vaststellen van nieuwe formulieren of van wijzigingen in de oude de leraren zou belemmeren en de geest aan nieuwe banden zou leggen.’

Ziedaar, mijn land- en geloofsgenoten, een stuk met veel list opgesteld en in werking gesteld! Het is immers niet waar dat onze formulieren alleen opgesteld zouden zijn voor jonge en onervaren predikanten. Nee, ze zijn opgesteld zodat er eenheid en zuiverheid zou zijn in de bediening van de sacramenten. Waarom werd er anders elk jaar bij de kerkvisitatie gevraagd of de formulieren wel zoveel mogelijk helemaal en vooral onveranderd gelezen worden? Waarom werd deze vraag zowel bij oude als bij jonge predikanten gesteld?

Leest men alleen maar eens het boekje van Ens over de publieke geschriften. Dan krijgt men zuiverder onderwijs over de oorsprong, ondertekening en doel.

Ondertussen is mij bekend geworden dat een aantal jonge en zelfs meer bejaarde predikanten door dit schrijven van de synode misleid zijn. Zij hebben óf voor zichzelf nieuwe formulieren ontworpen, óf ze hebben het lezen en gebruiken van de oude formulieren nagelaten of enorm veranderd. Op de ene plaats heeft dat sommigen erg geërgerd, op een andere plaats heeft dit een bandeloos liberalisme bevorderd. En wat hoort men nu al meer en meer op vele plaatsen? De formulieren worden verlamd en verdraaid. De belangrijkste leerpunten van onze hervormde leer worden eruit weggelaten. Op sommige plaatsen laat men uit de tweede doopvraag zelfs deze woorden weg: ‘en die hier geleerd wordt.’ Men verzaakt dus zijn eigen overtuiging dat men in de gereformeerde kerk de beste belijdenis heeft.

Zet deze maatregel van de synode niet de deur open voor veel bandeloosheid en is deze maategel niet in strijd met het principe dat in onze kerk is vastgesteld en met een eed bekrachtigd?

Ondertekeningsformulier

Dit laatste is voor mij aanleiding om nog een ander punt van de synode te noemen. Dat is nog gevaarlijker en volstrekt antihervormd. Al in de eerste synodevergadering van 1816 werd een reglement opgesteld en ingevoerd voor het examineren en toelaten tot het ambt van leraar. Daarin wordt van de toekomstige leraar geëist dat hij deze woorden ondertekent: ‘dat wij de leer, die overeenkomstig Gods heilig woord in de aangenomen formulieren van eenheid van de Nederlandse hervormde kerk vervat, te goeder trouw aannemen en van harte geloven.’

Dit stuk is zo listig en subtiel opgesteld, dat de wijze en brave vader Krieger (de president van die synode) zeker geen kwaad vermoedde en het niet merkte en dat velen na hem het niet zo spoedig hebben ingezien. Ieder die goed over deze voorgelegde verklaring nadenkt, zal duidelijk inzien dat er niet staat dat de formulieren van onze kerk overeenkomstig Gods woord zijn. Nee, het komt erop neer dat men die leer gelooft, die overeenkomstig Gods woord in de formulieren van onze kerk vervat is. Men ondertekent dus niet omdat men erkent dat die formulieren overeenkomen met Gods woord en uitdrukking geven aan de leer van Gods woord. Nee, alleen, voorzover zij met Gods woord overeenkomen. Zo’n ondertekening kan elke christelijke gezindte doen. Roomsen kunnen het. Ja zelfs een Jood kan het.

Had men nu het woord voorzover gebruikt, dan was het iedereen opgevallen en had iedereen kunnen oppassen voor schade. Maar nu noem ik dit listig en subtiel en een heimelijk ondermijnen en wegwerpen van onze hervormde leer.

Dat was ook de opvatting van de herstelde lutheranen, die zich enkele jaren geleden vanwege de verbastering van hun kerk hebben afgescheiden. Twee à drie jaar geleden kregen zij het verzoek van de lutherse synode om zich weer te verenigen. Maar de lutherse synode had een dergelijke ondertekening ingevoerd en dat was de belangrijkste hinderpaal die in de weg stond om toe te treden tot de hoofdkerk van de luthersen. Ze verklaarden dat je bij zo’n ondertekening gemakkelijk alles kunt verwerpen en aannemen, wat je maar wilt.

Het is dus duidelijk dat alle jonge predikanten die ná 1816 aangekomen zijn, volledige vrijheid hebben in leer en prediking. Als ze er alleen maar voor zorgen dat ze hun opvattingen kunnen bewijzen uit de Bijbel. En dat is niet moeilijk, want het oudvaderlandse spreekwoord zegt al: er is geen ketter, of hij heeft zijn letter! Het is waar, dan zijn toch nog alle predikanten die vóór 1816 in de bediening gekomen zijn, gebonden aan hun vroegere ondertekening. Hoe doen zij het? Werkelijk, ik zou aarzelen deze vraag in onze dagen aan veel leraren te stellen. Men zegt dat velen zouden antwoorden dat bij de wijziging die in 1816 gemaakt is, ook hun verklaring is opgeheven. Is dit zo, dan had de synode zo eerlijk moeten zijn om dat openlijk te verklaren.

Zelf heb ik wel eens het antwoord gehoord: ‘O, dat is Dordts!’ En met die machtspreuk doet men in onze dagen ongelooflijk veel af, vooral heel veel bevooroordeelde en jonge mensen doen dat. En vervolgens ziet men ervan af om verder te vragen of te onderzoeken.

Ook worden bij de vermelding van de artikelen van eenheid – die vroeger bestonden uit de Heidelbergse Catechismus, de 37 geloofsartikelen en de 5 artikelen tegen de remonstranten – alleen de eerste twee genoemd. De laatste wordt, als voortvloeiend uit de gehate Dordtse Synode, verzwegen of, zoals Broes (predikant te Amsterdam) dit in zijn werk over de vereniging noemt: stilletjes aan de kant geschoven. Opnieuw een blijk van de ontrouw van onze dagen en van heimelijke list in het ondermijnen van onze kerkleer. Ik laat aan ieder zijn volledige vrijheid. Maar laat men rond en eerlijk te werk gaan! Alleen daarop is goddelijke zegen en goedkeuring te verwachten.

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in