9.3 – Gods verhevenheid boven ons en zijn verwantschap aan ons

0
138

Al op de eerste bladzijde van de Bijbel komt de absolute verhevenheid van God boven al zijn schepselen ons tegemoet. Zonder moe of mat te worden, brengt Hij enkel en alleen door zijn woord heel de wereld voort. Door het Woord van de Heer zijn de hemelen gemaakt en door de Geest van zijn mond heel hun leger. Ps. 33:6 Hij spreekt en het is er. Hij gebiedt en het staat er. Ps. 33:9 Hij doet volgens zijn wil met het leger van de hemel en de inwoners van de aarde en er is niemand die zijn hand kan wegslaan, of tegen Hem kan zeggen: ‘Wat doet U?’ Dan. 4:35 De volkeren worden beschouwd als een druppel aan een emmer en als een stofje op de weegschaal. Zie, Hij werpt de eilanden weg als fijn stof. De Libanon is niet voldoende om te branden en zijn dieren zijn niet voldoende als brandoffer. Alle volkeren zijn als niets voor Hem en ze worden door Hem beschouwd als minder dan niets en als ijdelheid. Met niemand is Hij te vergelijken en geen gelijkenis is op Hem toe te passen. Jes. 40:15-18 Wie kan in de hemel met de Heer gemeten worden? Wie is aan de Heer gelijk onder de kinderen van de machtigen? Ps. 89:7 Er is geen naam waarmee Hij naar waarheid genoemd kan worden. Zijn naam is wonderlijk. Gen. 32:29, Rich. 13:18, Spr. 30:4 Als de Heer Job vanuit een onweer toespreekt en de grootheid van zijn werken voor Hem uitspreidt, buigt die ootmoedig het hoofd en zegt: ‘Zie, ik ben te gering, wat zou ik U antwoorden. Ik leg mijn hand op mijn mond.’ Job 39:37 God is groot en wij begrijpen het niet. Job 36:26 De kennis is ons te wonderlijk, ze is hoog, we kunnen er niet bij. Ps. 139:6

En toch, diezelfde hoge en verheven God staat tot al zijn schepselen, ook tot de kleinste en geringste, in een zeer innige relatie. De Schrift geeft geen abstract godsbegrip, zoals de filosofie dat doet. Ze stelt ons de echte, levende God voor ogen en laat Hem aan ons zien in al de werken van zijn handen. Hef je ogen omhoog en zie wie al deze dingen geschapen heeft. Alles is geschapen door zijn hand. Alles is voortgebracht volgens zijn wil en raad. Alles wordt onderhouden door zijn kracht. Daarom draagt alles ook het stempel van zijn deugden, het kenmerk van zijn goedheid, wijsheid, macht. En onder alle schepselen is de mens geschapen volgens zijn beeld en gelijkenis. Hij alleen heet Gods geslacht. Hand. 17:28

Om deze innige relatie kan Hij ook naar zijn schepselen genoemd worden en mag er op menselijke wijze over Hem gesproken worden. Dezelfde Schrift die op de meest verheven manier Gods onvergelijkelijke grootheid en majesteit schildert, spreekt tegelijk over Hem in gelijkenissen en beelden die tintelen van leven. Ze spreekt over zijn ogen en oren, handen en voeten, mond en lippen, hart en ingewanden. Ze schrijft hem allerlei deugden toe, van wijsheid en kennis, wil en macht, gerechtigheid en barmhartigheid, en kent Hem ook aandoeningen toe van vreugde en smart, vrees en verdriet, ijver en jaloersheid, berouw en toorn, haat en wraak. Ze vertelt over zijn onderzoeken en denken, horen en zien, ruiken en proeven, zitten en opstaan, bezoeken en verlaten, herinneren en vergeten, zegenen en tuchtigen enzovoort. En ze vergelijkt Hem met een zon en een licht, een fontein en bron, een rotssteen en schuilplaats, een schild en pantser, een leeuw en een arend, een held en een soldaat, een kunstenaar en een bouwmeester, een koning en rechter, een landbouwer en herder, een man en een vader. Alles, wat in heel de wereld voor de mens te vinden is aan ondersteuning en bescherming en hulp, dat is oorspronkelijk en volmaakt en overvloedig in God te vinden. Naar Hem wordt elk geslacht in de hemel en op de aarde genoemd. Ef. 3:15 Hij is de ‘Zon van het zijn’ en alle schepselen zijn ‘zijn vergankelijke stralen’.

In de kennis van God komt het er nu altijd op aan om deze beide groepen uitspraken over het goddelijk wezen in gelijke mate vast te houden en tot hun recht te laten komen. Als we de absolute verhevenheid van God boven al zijn schepselen prijsgeven, vervallen we tot polytheïsme (heidens veelgodendom), of pantheïsme (algodendom), die onderling, zo blijkt ook uit de historie, nauw verwant zijn en gemakkelijk in elkaar overgaan.

En als we de verwantschap van God aan zijn schepsel laten varen, stranden we op de klip van het deïsme (geloof in één God, zonder openbaring), of atheïsme (de ontkenning van het bestaan van God), die ook in verschillende trekken met elkaar overeenkomen. De Schrift houdt beide vast en de christelijke theologie volgde haar voetspoor. God heeft eigenlijk geen enkele naam waarmee we Hem naar waarheid kunnen noemen en Hij noemt zichzelf en laat zich noemen door ons met vele, vele namen. Hij is de oneindig verhevene en tegelijk de levende, de met al zijn schepselen meelevende God. Zijn deugden zijn in een bepaald opzicht allemaal onmededeelbaar en in een ander opzicht allemaal mededeelbaar. Voor ons verstand is dit niet te doorgronden. Een adequaat godsbegrip is er niet. Een definitie, een bepaling die met zijn wezen correspondeert, is van God niet te geven. Een naam die volledig uitdrukt wat Hij is, kan niet gevonden worden. Maar het een is niet met het ander in strijd. Juist omdat God de hoge en de verhevene is en in de eeuwigheid woont, woont Hij ook bij wie een verbrijzelde en nederige geest heeft. Jes. 57:15 God openbaarde zich niet opdat we uit zijn openbaring een filosofisch godsbegrip zouden samenstellen, maar opdat we Hem, de echte, levende God, als onze God zouden aannemen, erkennen en belijden. Voor de wijzen en verstandigen zijn deze dingen verborgen, maar aan de kleine kinderen worden ze geopenbaard. Mat. 11:25

De kennis die we langs deze weg van God verkrijgen, is daarom een kennis van het geloof. Die kennis is niet adequaat, niet aan Gods wezen gelijkwaardig, want God is oneindig verheven boven al zijn schepselen. Die kennis is ook niet enkel symbolisch, dat wil zeggen: ingekleed in uitdrukkingen die willekeurig door ons gevormd zijn en hoegenaamd niet corresponderen met de werkelijkheid. Die kennis is ectypisch (uitgedrukt) of analogisch, omdat die rust op de gelijkenis en verwantschap die er, ondanks Gods absolute verhevenheid, toch tussen Hem en alle werken van zijn handen bestaat. De kennis die God ons in natuur en Schrift van zichzelf verschaft, is beperkt, eindig, gedeeltelijk, maar ze is toch zuiver en waar. God is zó als Hij zich in zijn Woord, en dan vooral in en door Christus, heeft geopenbaard. En zó is Hij ook alleen de God die ons hart nodig heeft.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in