Deze verbastering van de kerk is niet voortgeschreden zonder dat er telkens krachtig verzet optrad. Vooral in de Middeleeuwen ontbrak het niet aan personen en richtingen die verbetering wilden aanbrengen. Maar al deze bewegingen hebben toen weinig succes gehad. Voor een deel zijn ze stil voorbijgegaan, zonder veel vrucht na te laten. Voor een deel zijn ze ook gewelddadig onderdrukt en in bloed gesmoord. Ook tegenover de Hervorming in de zestiende eeuw zijn deze middelen tot onderdrukking en uitroeiing aangewend, maar ze hebben toen niet gebaat. Dat kwam omdat de tijden toen voor een hervorming rijp waren. De kerk was in zo’n diep godsdienstig en moreel verval dat ze door haar eigen zonen niet meer vertrouwd werd. Overal was er een besef dat het zo niet kon blijven en een verlangen dat er iets mocht gebeuren. En niet gering was het aantal van hen die, bijvoorbeeld in Italië, met alle godsdienst en christendom de spot dreven en tot volslagen ongeloof vervielen. Wat er zonder de Reformatie van de kerk terecht gekomen zou zijn, valt niet te zeggen. De Hervorming is ook voor de roomse kerk een zegen geweest, zoals ze het in deze dagen nog voor haar is.
Verder was de Reformatie niet de enige machtige beweging die toen de nieuwe tijd aankondigde. Ze werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd door andere bewegingen, die ieder op hun terrein niet minder belangrijk waren. De uitvinding van de boekdrukkunst en van het buskruit, de opkomst van de vrije burgerstand, de ontdekking van Amerika, de ‘wedergeboorte’ van de literatuur en kunst, de nieuwe natuurwetenschap en filosofie – al deze belangrijke verschijnselen en gebeurtenissen waren tekenen van het ontwaken van het zelfbewustzijn, van de overgang uit de Middeleeuwen naar de nieuwe tijd.
En hoewel de Reformatie uitging van een eigen principe en een eigen doel najoeg, werd ze door al deze bewegingen gedragen en gesteund.
En dan – wat niet het minste zegt – de Hervorming tastte bij haar verzet tegen de roomse kerk het kwaad in de wortel aan. Ze was niet tevreden met een uiterlijke verbetering in de vormen, maar wilde dat de oorzaak voor het bederf zou worden weggenomen. Daarvoor had ze natuurlijk een vast uitgangspunt, een betrouwbare maatstaf, een positief principe nodig. En dat vond ze, tegenover de overleveringen van de roomse kerk, in het woord van Christus. Dat woord was in en om zichzelf geloofwaardig, voor het leven en het welzijn van de kerk noodzakelijk, maar ook volkomen voldoende en duidelijk. Tegenover de goede werken, waaraan Rome de zaligheid bond, vond de Hervorming dat principe in het werk van Christus, dat volmaakt was en geen aanvulling van mensen nodig had. En tegenover de paus, die de onfeilbare plaatsvervanger van Christus beweerde te zijn, in de Geest van Christus, die in de gemeente is uitgestort en al Gods kinderen in de waarheid leidt.
Tot dit positief principe kwam de Hervorming niet door wetenschappelijk onderzoek en nadenken, maar door de ervaring van het met schuld beladen hart, dat ten slotte alleen in Gods vrije genade verzoening en vergeving vond. De Hervorming was geen filosofische, geen wetenschappelijke, maar een godsdienstig-morele beweging. Velen sloten zich erbij aan, zoals het bij elke scheiding en scheuring toegaat, uit onzuivere en onedele beweegredenen. Maar de kern ervan werd gevormd door de vermoeiden en belasten die zuchtten onder Rome’s druk en nu weer rust voor hun zielen gevonden hadden aan de voeten van de Heiland.
Luther bleef bij deze ervaring van de schuldvergeving staan. Voor hem was het genoeg dat hij ‘een genadige God’ gevonden had. Wel keek hij nu vanuit dit standpunt dat hij had ingenomen veel vrijer en ruimer over heel de wereld uit dan de roomse christen, bij wie het natuurlijke altijd het karakter van het profane draagt. Maar rustend in de rechtvaardiging, die hij door het geloof alleen verkregen had, liet hij al het wereldlijke – kunst en wetenschap, staat en maatschappij – aan hun eigen lot over. De lutherse Hervorming beperkte zich tot het herstel van het predikambt. Toen zij uit de Schrift het antwoord gevonden had op de vraag: ‘Hoe wordt de mens zalig?’ toen zag ze van verdere arbeid af.
Voor Zwingli en Calvijn, die de reformatie in Zwitserland ter hand namen, begon daarmee echter de arbeid pas. Ook zij kwamen niet tot hervorming door verstandelijke redenering, maar door de ervaring van zonde en genade, van schuld en verzoening. Maar deze ervaring was wel hun uitgangspunt, maar niet hun eind- en rustpunt. Vandaar drongen ze dieper door en gingen ze verder terug. Achter Gods genade, die in de schuldvergeving openbaar wordt, ligt Gods soevereiniteit, het oneindige en aanbiddelijke wezen van God met al zijn deugden en volmaaktheden. Als God soeverein was in het werk van de zaligheid, dan was Hij dat altijd en overal, zowel in de schepping als in de herschepping. Als Hij Koning geworden was in het hart, dan moest Hij het ook zijn in het hoofd en de hand, in het gezin en de werkplaats, in de staat en de maatschappij, in de wetenschap en de kunst. De vraag: ‘Hoe wordt de mens zalig?’ was niet genoeg, maar moest herleid worden tot deze andere, hogere, diepere, allesomvattende vraag: ‘Hoe komt God aan zijn eer?’ En vandaar dat voor Zwingli en nog meer voor Calvijn, toen zij vrede voor hun hart gevonden hadden in het bloed van het kruis, de arbeid van de reformatie pas begon. Om zo te zeggen lag heel de wereld voor hen open, niet om die aan haar eigen lot over te laten, maar om die te doordringen en te heiligen door het Woord van God en het gebed. Ze begonnen in hun naaste omgeving, met de kerk en de stad waar ze woonden. En ze herstelden niet alleen het predikambt, maar ook de eredienst en de tucht. Niet alleen het godsdienstige leven op zondag, maar ook het burgerlijke en maatschappelijke leven in de dagen van de week. Niet alleen het private leven van de burger, maar ook het publieke leven van de staat. En vandaar breidde hun reformatie zich uit tot andere landen. De lutherse Hervorming beperkte zich in hoofdzaak tot Duitsland en Denemarken, Zweden en Noorwegen. Maar de Hervorming van Calvijn vond ingang in Italië en Spanje, Hongarije en Polen, Zwitserland en Frankrijk, België en Nederland, Engeland en Schotland, in Amerika en Canada. Als ze niet door de ‘Contrareformatie’ van de jezuïeten in veel landen was tegengewerkt, teruggedrongen, uitgeroeid, zou ze aan Rome’s wereldheerschappij voorgoed een einde hebben gemaakt.