7.3 – De inspiratie van de Heilige Schrift

0
234

De bijzondere activiteit van de Heilige Geest, waardoor de openbaring te boek gesteld werd, wordt gewoonlijk aangeduid met de naam ingeving (inspiratie, theopneustie). 2 Tim. 3:16 Waar deze ingeving uit bestaan heeft, kunnen we verduidelijken door vergelijkingen uit de natuur en door verdere verklaringen in de Schrift. In het algemeen is een mens er vatbaar voor om van anderen gedachten in zijn bewustzijn op te nemen en in zijn gedachtegang door anderen geleid te worden. Deze vatbaarheid vormt de basis voor alle onderwijs en opvoeding, alle kennis en wetenschap. Gewoonlijk vindt deze mededeling van gedachten door anderen aan ons plaats door middel van tekenen of gebaren, van gesproken of geschreven woorden. En van onze kant worden die gedachten dan bewust en opzettelijk, vaak ook met grote inspanning in onze verbeelding en in ons denken opgenomen en tot een onderdeel van ons zielenleven gemaakt. Maar de verschijnselen van het hypnotisme, de suggestie enzovoort bewijzen dat ook zonder enige eigen activiteit van onze kant voorstellingen en gedachten kunnen worden ingebracht in ons bewustzijn en als een regerende macht kunnen worden opgelegd aan ons willen en handelen. Mensen kunnen op die manier worden verlaagd tot willoze werktuigen, die eenvoudig uitvoeren wat een ander (de hypnotiseur) hun beveelt. Schrift en ervaring leren dat de mens op deze zelfde manier ook vatbaar is voor invloeden en werkingen van slechte geesten, zodat hij niet meer zelf spreekt en handelt, maar in zijn denken en doen door de slechte geest beheerst wordt. In Markus 1 is het bijvoorbeeld de onreine geest die door de bezetene spreekt en Jezus als de heilige van God erkent. Mar. 1:24

Een ander verschijnsel dat kan dienen om de ingeving door de Heilige Geest te verduidelijken, is de zogenaamde inspiratie bij de kunstenaars. Alle grote denkers en dichters ervaren dat ze het beste en mooiste dat ze geleverd hebben niet aan hun eigen inspanning te danken hebben, maar aan plotseling invallende gedachten. Natuurlijk sluit zo’n ervaring niet uit dat ze vooraf onderzoek doen en nadenken. Het genie maakt inspanning en ijver niet overbodig. Maar al is studie in de regel ook een onmisbare voorwaarde om zoiets te ervaren, zulke ervaringen zijn er toch niet enkel de logische conclusie of de rijpe vrucht van. In het genie werkt altijd een geheimzinnige kracht die niet valt te berekenen. Nietzsche schreef erover aan zijn zus: ‘Je kunt je van het geweld van zulke scheppingen geen voorstelling maken. Je bent vol hartstochtelijke geestdrift, verrukking en spanning, je hoort en ziet niets, je neemt. Als een bliksem valt de gedachte je in. Alles gebeurt in de hoogste graad onvrijwillig, als in een storm van vrijheidsgevoel, van onafhankelijkheid, van macht, van goddelijkheid. Dat is mijn ervaring met inspiratie.’

Wanneer dergelijke verschijnselen zich nu al in het gewone leven van de mens of van de kunstenaar voordoen, dan vervalt elk argument om een inwerking van God op het denken en willen van zijn schepsel te bestrijden. God woont toch met zijn Geest in al het geschapene Gen. 1:3, Ps. 33:6, Ps. 104:30 en vooral is het de mens die door Gods Geest gemaakt en door de adem van de Almachtige levend gemaakt is. Job 33:4, Ps. 139:1-16 e.v. In Hem leven we, bewegen we ons en zijn we. Hand. 17:28 Het denken en willen en handelen staat ook in de zondige richting ervan onder Gods heerschappij. Er gebeurt niets buiten zijn voorkennis en raad. Ef. 1:11 Het hart van de koning is in de hand van de Heer als waterbeken, Hij neigt het tot alles wat Hij wil. Spr. 21:1 Hij weegt de harten en al de gangen van de mensen. Spr. 5:21, 16:9, 19:21, 21:2 Op een andere en veel inniger manier woont God met zijn Geest in het hart van zijn kinderen. Door die Geest brengt Hij hen tot de belijdenis van Christus als Heer, 1 Kor. 12:3 laat Hij hen de dingen kennen die hun geschonken zijn, 1 Kor. 2:12, 1 Joh. 2:20, 3:24, 4:6-13 verleent Hij hun gaven van wijsheid en kennis 1 Kor. 12:8 en werkt Hij in hen zowel het willen als het werken, volgens zijn welbehagen. Fil. 2:13

Al deze werkingen van Gods Geest in wereld en gemeente vallen niet samen met de ingeving die profeten en apostelen te beurt viel. Maar ze kunnen toch helpen om die te verduidelijken en uit te leggen. Als er niet zomaar in naam, maar daadwerkelijk een wonen en werken van Gods Geest in alle schepselen is, als diezelfde Geest bovendien in een bijzondere zin in Gods kinderen woont, dan vervalt elke reden om die eigenaardige activiteit die met de naam inspiratie aangeduid wordt, onmogelijk of onwaarschijnlijk te achten. Maar dan is het daarbij toch ook weer nodig om op het verschil te letten tussen de werking van Gods Geest in de wereld en kerk en die in de profeten en apostelen. Het verschil komt duidelijk aan het licht als we Romeinen 8:14 vergelijken met 2 Petrus 1:21. In de eerstgenoemde plaats zegt Paulus dat er zoveel kinderen van God zijn als er door Gods Geest geleid worden. Maar Petrus verklaart in de aangehaalde tekst dat de heilige mensen van God, namelijk de profeten, door de Heilige Geest gedreven zijn en daardoor de profetie hebben voortgebracht. In de leiding van de Geest delen alle gelovigen en die bestaat uit een verlichting van het verstand en een regering en besturing van wil en neigingen. Daardoor ontvangen ze kennis, zin en kracht om te doen wat God behaagt. Maar het drijven door de Geest werd alleen maar aan de profeten en apostelen geschonken en bestond uit een opwekking en aansporing om de openbaring van Gods raad, die zij ontvangen hadden, aan de mensen bekend te maken (Kanttekening).

Het karakter van de ingeving wordt nog verder bepaald door de meerdere keren voorkomende formule dat wat in het Oude Testament beschreven staat, gesproken is door (van) de Heer door (door middel van) de profeet. Mat. 1:22, 2:15, 2:17, 3:3, 4:14 enz. In het Grieks wordt bij de Heer een voorzetsel gebruikt dat Hem aanduidt als de oorsprong van het gesprokene. Maar het voorzetsel dat bij de profeten gebruikt wordt, wijst aan dat zij de middelen, de organen zijn waardoor God gesproken heeft. Dit komt nog scherper uit als er gezegd wordt dat God gesproken heeft door de mond van zijn profeten. Luk. 1:70, Hand. 1:16, 3:18, 4:25 De leer die de Schrift ons aanreikt, is dus deze: God of zijn Geest is de eigenlijke spreker van zijn woord, maar bij dat spreken heeft Hij zich bediend van de profeten en apostelen als zijn organen.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in