Om dit in te zien, hoeven we slechts te letten op de volgende heldere getuigenissen die de Schrift bevat.
In de eerste plaats draagt God vaak de profeten op om de door hen ontvangen openbaring niet alleen mondeling mee te delen, maar ook schriftelijk op te tekenen. Mozes ontvangt van de Heer het bevel om het verhaal van de strijd met en de overwinning op Amalek, die voor Israël zo’n grote betekenis had, ter herinnering op te schrijven in het daarvoor bestemde boek van Gods reddende daden. Ex. 17:14 Ook wordt hem bevolen om de bepalingen en wetten op te schrijven in overeenstemming waarmee God zijn verbond met Israël gesloten had. Ex. 24:3-4, 24:7, 34:27 En als Israël zijn omzwerving in de woestijn voltooid heeft en in de velden van Moab tegenover Jericho is aangekomen, wordt er uitdrukkelijk gezegd dat Mozes de reizen van de kinderen van Israël volgens de mond – dat is: op het bevel – van de Heer heeft beschreven. Num. 33:2 Ook van het lied dat Mozes in Deuteronomium 32 zingt, wordt door de Heer nog speciaal gezegd dat het opgeschreven en in de mond van de kinderen van Israël gelegd moest worden, opdat het later, in dagen van afval, een getuige zou zijn tegen hen. Deut. 31:19, 31:22 Dergelijke bevelen om de ontvangen openbaring op te schrijven, komen ook later bij de profeten voor. Jes. 8:1, 30:8, Jer. 25:13, 30:2, 36:2, 36:27-32, Ezech. 24:2, Dan. 12:4, Hab. 2:2 Al slaan deze bevelen slechts op een klein gedeelte van de Heilige Schrift, ze brengen toch aan het licht dat God, die streng eist dat men aan zijn woorden niets toevoegt en er ook niets van afdoet, Deut. 4:2, 12:32, Spr. 30:6 zijn bijzondere zorg ook heeft uitgebreid tot de schriftelijke optekening van de openbaring.
In de tweede plaats zijn Mozes en de profeten zich er duidelijk van bewust dat ze niet alleen sprekend, maar ook schrijvend Gods Woord verkondigen. Zo wordt Mozes niet alleen op een bijzondere manier geroepen om een leidsman van het volk Israël te zijn, Ex. 3 maar de Heer spreekt ook tot hem van aangezicht tot aangezicht, zoals een man met zijn vriend Ex. 33:11 en maakt hem al zijn bepalingen en verordeningen bekend. Ieder ogenblik en bij elke specifieke wet komt als inleiding de uitdrukking voor: ‘Verder sprak,’ of: ‘Toen zei de Heer tegen Mozes.’ Ex. 6:1, 6:9, 6:12 enz. De hele wetgeving wordt in de boeken van Mozes en verder door heel de Schrift heen aan de Heer toegeschreven. ‘Hij maakte Jakob zijn woorden bekend, Israël zijn verordeningen en bepalingen. Zo heeft Hij voor geen ander volk gedaan en zij kennen zijn bepalingen niet.’ Ps. 147:19-20, Ps. 103:7 Ook de profeten zijn zich er zo ook niet alleen van bewust dat ze door de Heer geroepen zijn 1 Sam. 3, Jes. 6, Jer. 1, Ezech. 1-3, Amos 3:7-8, 7:15 en hun openbaring van Hem ontvangen hebben Jes. 5:9, 6:9, 22:14, 28:22, Jer. 1:9, 3:6, 20:7-9, Ezech. 3:16, 3:26-27, Amos 3:8 enz. – wat Amos zegt is de overtuiging van hen allemaal: ‘Zeker, de Heer HEER doet niets tenzij Hij Zijn verborgenheid heeft geopenbaard aan Zijn dienaren, de profeten.’ Amos 3:7, vg. Gen. 18:17 Maar ze weten ook dat ze in hun schrijven niet hun eigen woord, maar het Woord van de Heer verkondigen. Net als Mozes zijn wetten, leiden ze hun bijzondere profetieën telkens in met de formule: ‘Zo zegt de Heer,’ of: ‘Het woord van de Heer kwam tot mij,’ of: ‘Het gezicht,’ ‘Het woord’ (de godsspraak), ‘De last van de Heer.’ Jes. 1:1, 2:1, 8:1, 13:1, Jer. 1:2, 1:4, 1:11, 2:1, Ezech. 1:1, 2:1, 3:1, Dan. 7:1, Amos 1:3, 1:6, 1:9 enz.
In de derde plaats komt hier het getuigenis van het Nieuwe Testament bij. Weliswaar halen Jezus en de apostelen vaak uitspraken uit het Oude Testament aan onder de namen van Mozes, Jesaja, David, Daniël. Mat. 8:4, 15:7, 22:43, 24:15 Maar niet minder vaak gebruiken ze de formule: ‘Er staat geschreven,’ Mat. 4:4 of: ‘De Schrift zegt,’ Joh. 7:38 of: ‘God zegt,’ Mat. 12:26 of: ‘De Heilige Geest zegt,’ Heb. 3:7 enzovoort. Door deze manier van aanhalen geven ze duidelijk aan dat de Schrift van het Oude Verbond één organisch geheel vormt, dat ook in zijn schriftelijke vorm God als auteur heeft, ook al is de Schrift samengesteld uit verschillende delen en afkomstig van verschillende schrijvers. Deze overtuiging spreken Jezus en de apostelen niet alleen indirect uit, maar ook direct in duidelijke bewoordingen. Jezus verklaart dat de Schrift niet gebroken – dat is: ontbonden, van haar gezag beroofd – kan worden Joh. 10:35 en dat Hij ook persoonlijk, voor zichzelf niet gekomen is om de wet en de profeten te ontbinden, maar om ze te vervullen. Mat. 5:17, Luk. 17:27 De apostel Petrus zegt dat het profetisch woord vast en betrouwbaar is en een licht op ons pad. En dat is het omdat de profetie die de Schrift van het Oude Testament bevat, niet berust op een door de profeten zelf gegeven voorspelling en uitleg van de toekomst. Immers, de profetie is vroeger niet voortgebracht door de wil van een mens. Nee, de heilige mensen van God hebben ze gesproken doordat ze gedreven werden door de Heilige Geest. 2 Pet. 1:19-21, vg. 1 Pet. 1:10-12 En in dezelfde zin betuigt Paulus dat de heilige Schriften die samen het Oude Testament vormen, ons wijs kunnen maken tot zaligheid, als we ze namelijk onderzoeken en lezen door middel van het geloof dat in Christus Jezus is. Want elk Schriftwoord dat in die Heilige Schriften staat, is door God ingegeven (theopneustos = door God geademd, door Hem ingeblazen) en om die reden ook nuttig om te onderwijzen, om te weerleggen (te overtuigen en te bestraffen), om te corrigeren en om op te voeden in de rechtvaardigheid. 2 Tim. 3:16
Wat ten slotte, in de vierde plaats, de Schriften van het Nieuwe Testament zelf betreft, Jezus heeft zelf geen geschrift nagelaten. Maar Hij heeft zijn apostelen vooral uitgekozen, geroepen en bekwaam gemaakt om straks na zijn heengaan in het midden van de wereld als zijn getuigen op te treden. Mat. 10:1, Mar. 3:13, Luk. 6:13, 9:1, Joh. 6:70 Hij rust hen daarvoor uit met bijzondere gaven en krachten, Mat. 10:1, 10:9, Mar. 16:15 e.v., Hand. 2:43, 5:12, Rom. 15:19, Heb. 2:4 vooral met de Heilige Geest, die hun alles te binnen zal brengen wat Jezus hun gezegd heeft, Joh. 14:26 die hun ook de toekomstige dingen zal verkondigen en hen zo in de waarheid zal leiden. Joh. 16:13 Zo zijn het dan eigenlijk niet de apostelen zelf die van Christus getuigen. Het is de Heilige Geest die in en door hen als Jezus’ getuige optreedt. Joh. 15:26-27 Zoals de Zoon gekomen is om de Vader te verheerlijken, Joh. 17:4 zo komt de Heilige Geest om de Zoon te verheerlijken en daarvoor alles wat Hij spreekt te nemen van de Zoon. Joh. 16:14
Dit getuigenis van Christus moesten de apostelen niet alleen aan hun volks- en tijdgenoten brengen, in Jeruzalem, Judea en Samaria, maar aan alle schepselen en tot aan het uiterste van de aarde. Mat. 28:19, Mar. 16:15, Hand. 1:8 In deze opdracht om eropuit te gaan, de hele wereld in, ligt het bevel om ook schriftelijk van Jezus te getuigen niet rechtstreeks en met zoveel woorden opgesloten. Maar als de belofte die aan Abraham gedaan is, in Christus naar de mensheid moest komen, dan kon het evangelie deze bestemming alleen bereiken wanneer het ook opgetekend en zo voor alle eeuwen bewaard en naar alle volken uitgebreid werd. De apostelen zijn in hun zendingsarbeid dan ook zo door de Heilige Geest geleid dat ze als vanzelf naar de pen grepen en ook door evangeliën en brieven getuigenis aflegden van de volheid van genade en waarheid die in Christus verschenen was. Niet alleen in hun mondelinge prediking, maar ook in hun geschriften was het hun er welbewust om te doen de waarheid te ontvouwen die God in Christus geopenbaard en door zijn Geest aan hen bekend gemaakt had.
Mattheüs schrijft het boek van het geslacht – dat is: van de geschiedenis – van Jezus Christus, de Zoon van David. Mat. 1:1 Markus vertelt hoe het evangelie met Jezus Christus, de Zoon van God, begonnen is en vanuit Hem ontstaan is. Mar. 1:1 Lukas wil na een ijverig onderzoek en door een geregeld verhaal zekerheid verschaffen aan Theofilus over de dingen die in de kring van de gelovigen volkomen zekerheid hadden op grond van het getuigenis van de apostelen. Luk. 1:1-4 Johannes schrijft zijn evangelie opdat wij geloven dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat we, door te geloven, in zijn naam het leven zouden hebben. Joh. 20:32 En zo zegt hij ook in zijn eerste brief dat hij verkondigt wat hij van het Woord van het leven gezien, gehoord, aanschouwd en met zijn handen getast heeft, opdat wij gemeenschap zouden hebben met de apostelen en opdat deze gemeenschap van ons ook een gemeenschap zou zijn met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus. 1 Joh. 1:1-3 Paulus is er niet alleen van overtuigd dat hij door Jezus Christus zelf tot apostel geroepen is Gal. 1:1 en van Hem zijn evangelie door openbaring ontvangen heeft, Gal. 1:12, Ef. 3:2-8, 1 Tim. 1:12 maar ook dat hij door mond en pen Gods Woord verkondigt, 1 Thes. 2:13, 2 Thes. 2:15, 3:14, 1 Kor. 2:4, 2:10-13, 2 Kor. 2:17 zodat wie een ander evangelie verkondigt, vervloekt is. Gal. 1:8 En zoals alle apostelen aan het aannemen of verwerpen van hun woord het eeuwige leven of de eeuwige dood van de mens verbinden, zo bedreigt de apostel Johannes in het laatste hoofdstuk van zijn Openbaring ieder die aan de woorden van de profetie van dit boek iets toevoegt of er iets van afdoet, met een zware straf. Op. 22:18-19