Zo loopt heel de openbaring van het Oude Testament uit op Christus, niet op een nieuwe wet of leer of instelling, maar op de persoon van Christus. Een mens is de voltooide openbaring van God. De Mensenzoon is tegelijk de eigen, eniggeboren Zoon van God. Het Oude en Nieuwe Testament staan niet tegenover elkaar als wet en evangelie, maar verhouden zich tot elkaar als belofte en vervulling, Hand. 13:12, Rom. 1:2 als schaduw en lichaam, Kol. 2:17 als beeld en werkelijkheid, Heb. 12:27 als slavernij en vrijheid. Rom. 8:15, Gal. 4 En omdat Christus de eigenlijke inhoud van de oudtestamentische openbaring was, Joh. 5:39, 1 Pet. 1:11, Op. 19:10 is Hij in de bedeling van het nieuwe verbond ook de sluitsteen en kroon van de openbaring. Hij is de vervulling van de wet, van alle gerechtigheid, Mat. 3:15, 5:17 van alle beloften, die in Hem ja en amen zijn, 2 Kor. 1:20 van heel het verbond, dat nu in zijn bloed bevestigd wordt. Mat. 26:28 Het volk van Israël zelf, met zijn geschiedenis, met zijn ambten en instellingen, met zijn tempel en altaar, zijn offers en rituelen, zijn profetie, psalmodie en wijsheidsleer, bereikt in Hem zijn bestemming en doel. Van dat alles is Christus de vervulling, in zijn persoon en verschijning allereerst en dan verder in zijn woorden en werken, in zijn geboorte en leven, in zijn dood en opstanding, in zijn hemelvaart en in zijn zitten aan Gods rechterhand.
Als Hij verschenen is en zijn werk heeft volbracht, kan Gods openbaring dan ook niet meer aangevuld of uitgebreid worden, maar nog slechts door het apostolisch getuigenis van de Schrift uitgelegd en tot alle volken uitgebreid worden. Aangezien de openbaring voltooid is, breekt nu de tijd aan dat de inhoud ervan het eigendom van de mensheid gemaakt wordt. Terwijl in het Oude Testament alles op Christus werd voorbereid, wordt nu alles uit Hem afgeleid. Christus is het keerpunt van de tijden. De belofte die aan Abraham gedaan is, breidt zich nu uit tot alle volken. Het Jeruzalem dat beneden was, maakt plaats voor het Jeruzalem dat boven is en de moeder is van ons allen. Gal. 4:26 Israël wordt vervangen door de gemeente uit alle talen en naties. Het is nu de bedeling van de volheid van de tijden, waarin de tussenmuur die scheiding maakte, afgebroken is, Jood en heiden als een nieuwe mens worden geschapen en alles bijeengebracht wordt onder Christus als Hoofd. Ef. 1:10, 2:14-15
En deze bedeling houdt aan totdat de volheid van de heidenen binnengaat en Israël zalig zal worden. Als Christus zijn kerk verzameld, zijn bruid gereedgemaakt, zijn koninkrijk voltooid heeft, geeft Hij het over aan de Vader, opdat God alles in allen is. 1 Kor. 15:28 ‘Ik zal jullie God zijn en jullie zullen mijn volk zijn,’ dat was de inhoud van de belofte. En die belofte wordt in Christus, door Hem die was en die is en die komen zal, in het nieuwe Jeruzalem volkomen tot haar vervulling gebracht. Op. 21:3