Nadat we kennis hebben genomen van de verschillende manieren waarop de bijzondere openbaring heeft plaatsgevonden, vestigen we nu de aandacht op de inhoud van die openbaring. Net als bij de algemene openbaring kunnen we die inhoud ook hier het best begrijpen wanneer we in het kort de geschiedenis van de bijzondere openbaring nagaan. Zonder afzonderlijke bespreking leren we dan tegelijk het doel van die openbaring kennen.
De bijzondere openbaring begon niet pas bij Abraham, maar al meteen na de val. Daarom is het niet toevallig dat Abraham een zoon was van Terah en dat die een afstammeling in de achtste generatie was van Sem, wiens God Jehova was en zijn zou. Gen. 9:26 In het geslacht van Sem werd de kennis van God het langst en het zuiverst bewaard, net als vóór de zondvloed in dat van Seth. Als de Heer Abraham roept, dan doet Hij zich daarom ook niet voor als een andere God, maar als dezelfde God die Abraham al kende en beleed. Trouwens, ook van elders, uit wat de Schrift vertelt over Melchizedek, Gen. 14:18-20 weten we dat de kennis van de ware God nog niet volledig verloren was gegaan. En over de Filistijnse koning Abimelech, de Hethieten van Hebron en de Farao in Egypte staat voor ons beschreven dat ze de God van Abraham erkenden en eerden. Gen. 20:3, 21:22, 23:6, 26:29, 40:8, 41:16, 41:38, 41:39
Maar na de spraakverwarring en de verdeling van de mensheid nam nu niet meer het ongeloof hand over hand toe, maar wel het bijgeloof en de afgoderij. Dat was het geval in Egypte, Ex. 18:9-12 in Kanaän Gen. 15:16, 18:1 e.v. en ook in Babylonië. Zelfs onder de Semieten was de afgodsdienst doorgedrongen. Israëls vaderen, Terah, de vader van Abraham, Nahor en Haran dienden andere goden toen ze aan de overkant van de rivier woonden. Joz. 24:2, 24:14-15 En we weten dat Laban bijzondere huisgoden, terafim, had en vereerde. Gen. 31:19, 31:34, 35:2-4 Laban heet dan ook een Arammi, een Arameër, een Syriër. Gen. 31:20, vg. Deut. 26:5
Om te voorkomen dat de mensheid nu in bijgeloof en ongerechtigheid zou wegzinken, dat het natuurverbond met Noach verbroken en dat Gods bedoeling met het menselijk geslacht verijdeld zou worden, slaat God bij Abraham een andere weg in. Hij kan het menselijk geslacht niet nog een keer in een zondvloed vernietigen. Maar Hij kan wel de andere volken hun eigen gang laten gaan, met één persoon en in die ene persoon met één volk een verbond oprichten, langs de weg van dat verbond zijn belofte voortzetten en vervullen en, als de vervulling gekomen is, de belofte weer uitbreiden tot heel de mensheid. Tijdelijke afzondering van één volk wordt het middel tot duurzame vereniging met heel de mensheid.
Met Abraham begint daarom een nieuw tijdperk in de geschiedenis van de openbaring. De bijzondere openbaring aan de aartsvaders sluit zich wel bij de vorige aan en neemt die in zich op, maar zet die ook voort en ontwikkelt die verder. Daarom is het van groot belang deze nieuwe openbaring in haar eigenaardigheid goed te begrijpen. Dit is nog belangrijker omdat het antwoord op de vraag wat de openbaring aan Abraham en dus de godsdienst van Abraham inhield, beslist over die andere vraag wat de openbaring aan Israël en dus het wezen van de Israëlitische religie was.
Tegenwoordig hebben velen zich de weg versperd voor het juiste inzicht in de oorsprong en het wezen van Israëls godsdienst. Want in de eerste plaats ontzeggen ze de periode van de aartsvaders alle historische waarde en houden ze Abraham, Izak, Jakob enzovoort voor halfgoden of helden, zoals zulke wezens ook door Homerus in de Ilias bezongen worden. In de tweede plaats laten ze de godsdienst bij Israël beginnen met een lage, heidense vorm van religie, zoals het animisme, het feticisme, de voorvaderverering, het polydemonisme of het polytheïsme. En in de derde plaats proberen ze dan aan te tonen dat het wezen van Israëls godsdienst, zoals die later langzamerhand, voornamelijk in de achtste eeuw vóór Christus, door de profeten ontstond, lag in een zogenaamd ethisch monotheïsme, dat is: in de erkenning van één God, die niet alleen almachtig maar ook rechtvaardig en goed was.
Deze moderne opvatting van het Oude Testament is te beschouwen als een poging om heel de godsdienst van Israël, net als bij alle andere volken, te verklaren uit zuiver natuurlijke factoren, door langzame en geleidelijke ontwikkeling, zonder bijzondere openbaring. Maar heel de Schrift verzet zich hiertegen en straft de moderne opvatting met de mislukking van haar poging, zowel om de oorsprong van Israëls religie te verklaren, als om haar wezen juist te begrijpen.
Immers, langs deze weg is de oorsprong van Israëls religie niet te vinden. Want de profeten treden altijd en overal niet op met een nieuwe, andere Godheid. Ze verkondigen hun woord in naam van dezelfde God die de God van Abraham, Izak en Jakob is, die de God van hun vaderen, de God van Israël is en die het volk op grond van het verbond verplicht is te dienen en te eren. Velen die het gewicht van deze bedenking voelen, keren daarom van de profeten terug naar Mozes en beschouwen hem als de eigenlijke stichter van Israëls godsdienst. Maar ook Mozes trad niet op en kon niet optreden in de naam van een vreemde, onbekende Godheid. In dat geval zou hij bij het volk van Israël immers geen geloof hebben gevonden. Nee, hij sloot zich aan bij de geschiedenis en riep het volk op tot de uittocht in de naam en in opdracht van de God die de trouwe was, die zich verbonden had aan de aartsvaders en nu zijn belofte gestand kwam doen. Een ernstig nadenken over de oorsprong van Israëls godsdienst dwingt ons met de Schrift terug te gaan naar de periode van de aartsvaders.
En naar deze zelfde periode moeten we terugkeren als we het wezen van Israëls religie willen begrijpen. Dit wezen ligt toch absoluut niet in het zogenaamde ethisch monotheïsme. Zeker bevatte de godsdienst van Israël ook het element dat God één almachtig, rechtvaardig en heilig wezen was. Maar de godsdienst van Israël ging daar niet in op. Dit was er veel meer de vooronderstelling dan de inhoud van. Het hart en de kern van die religie ligt in iets anders. Het ligt erin dat de God die één en eeuwig, rechtvaardig en heilig was, zich aan Israël verbond als hun God.