Doordat de Schrift Gods algemene openbaring opvat zoals ze doet en haar in de omschreven zin een spreken van God noemt en noemen kan, houdt ze de weg open voor nog een ander en meer eigenlijk spreken van God in zijn bijzondere openbaring. Heel de Schrift laat ons God kennen als een wezen dat zich volkomen bewust is, dat denken en daarom spreken kan. De vraag: ‘Zou Hij die het oor plant, niet horen? Zou Hij, die het oog vormt, niet zien?’ Ps. 94:9 kan volgens de zin en de bedoeling van de Heilige Geest aangevuld worden met deze andere vraag: ‘Zou Hij die zichzelf volmaakt kent, geen kennis van zichzelf kunnen meedelen aan schepselen?’ Wie de mogelijkheid daarvan betwist, ontkent niet alleen de God van de herschepping, maar ook al de God van de schepping en van de voorzienigheid, zoals de Schrift Hem laat kennen. En wie Gods spreken in de algemene openbaring in de goede zin, in de zin van de Schrift, verstaat, verliest zo ook het recht om principiële bezwaren in te brengen tegen Gods spreken in de bijzondere openbaring. Want God kan zich op een bijzondere manier openbaren omdat Hij het op een algemene manier doet. Hij kan in eigenlijke zin spreken omdat Hij het in figuurlijke zin kan. Hij kan de Herschepper zijn omdat Hij de Schepper van alle dingen is.
Het grote verschil tussen Gods spreken in de algemene openbaring en zijn spreken in de bijzondere openbaring is dat God in het eerste geval het aan de mens overlaat om zijn gedachten uit de werken van zijn handen af te leiden, maar in het tweede geval die gedachten zelf uitspreekt en ze zo aan de mens aanbiedt en ze in zijn bewustzijn brengt. We lezen dat God de landbouwer onderwijst over de manier waarop hij zijn arbeid moet verrichten. Jes. 28:26 Maar dat onderwijs wordt hem niet in letterlijke woorden, door middel van een leesles, gegeven. Het ligt voor hem vervat en uitgedrukt in al de ordeningen van de natuur, in de aard van lucht en bodem, van tijd en plaats, van graan en koren. En de landbouwer moet met grote zorgvuldigheid al die ordeningen van de natuur leren kennen, om zo het onderwijs te begrijpen dat God hem daarin geeft. Hij is daarbij blootgesteld aan vergissing en dwaling. Maar als hij ten slotte het onderwijs verstaan heeft, dan heeft hij dit aan God te danken, uit wie alles voortkomt, wiens raad wonderlijk is en wiens daden groot zijn.
In de algemene openbaring is dit zakelijk onderwijs in verband met haar doel voldoende. Want Gods bedoeling ermee is de mens op te wekken om Hem te zoeken, opdat ze Hem misschien mochten tasten en vinden Hand. 17:27 en als ze Hem niet vinden, niet te verontschuldigen zouden zijn. Rom. 1:20 Maar in de bijzondere openbaring ontfermt Hij zich over de mens, die ronddoolt en Hem niet vinden kan. Daar zoekt Hij de mens zelf op en zegt tegen hem wie en wat Hij is. Hij laat het niet aan de mens over om uit een groep feiten af te leiden en op te maken wie God is. Hij zegt zelf tegen de mens in duidelijke bewoordingen: ‘Hier en zó ben Ik.’ Weliswaar bedient God zich ook in de bijzondere openbaring van feiten in de natuur en in de geschiedenis, om zichzelf in zijn verschillende deugden bekend te maken. En die feiten, die vaak wonderen zijn, zijn geen aanhangsel en toevoegsel bij, maar een onmisbaar element in de openbaring. Maar het zijn nooit naakte feiten, waarvan de opvatting en verklaring aan ons wordt overgelaten. Ze worden van alle kanten door het eigen woord van God omringd. Ze worden erdoor voorafgegaan, erdoor vergezeld en erdoor gevolgd. De centrale inhoud van de bijzondere openbaring is de persoon en het werk van Christus. En deze Christus wordt eeuwen van tevoren in het Oude Testament aangekondigd en beschreven en als Hij verschenen is en zijn werk heeft verricht, wordt Hij opnieuw in de geschriften van het Nieuwe Testament uitgelegd en verklaard. De bijzondere openbaring loopt daarom uit op de Christus, maar evenwijdig en in verband daarmee ook op de Schrift, op Gods Woord.
Om deze reden kan de bijzondere openbaring nog in veel eigenlijker zin dan zijn algemene openbaring worden aangeduid met de naam spreken. Het eerste vers van de brief aan de Hebreeën vat heel Gods openbaring in het Oude en Nieuwe Testament, door de profeten en door de Zoon, samen onder de naam spreken. Maar het voegt er tegelijk aan toe dat die openbaring vele keren en op veel manieren is gebeurt. Heb. 1:1 Door de eerste uitdrukking wordt aangegeven dat de openbaring niet in één enkele keer compleet werd gegeven, maar dat die plaatshad in vele opeenvolgende daden en dus een lange geschiedenis doorkropen heeft. En de tweede uitdrukking duidt aan dat de verschillende goddelijke openbaringen ook niet alle op dezelfde manier werden gegeven, maar dat ze in verschillende tijden en toestanden plaatshadden en ook langs verschillende wegen, in verschillende vormen en op verschillende manieren gebeurden.