Dat de algemene openbaring niet voldoende is, maakt duidelijk dat er een bijzondere openbaring nodig is. Maar deze noodzaak moeten we dan wel goed begrijpen.
Die noodzaak houdt niet in en er wordt ook niet mee bedoeld dat God innerlijk door zijn wezen of uiterlijk door de omstandigheden verplicht en gedwongen zou worden om zich op een bijzondere manier te openbaren. Want alle openbaring en vooral die in Christus en door de Schrift naar ons toe komt, is een daad van Gods genade, een vrije beschikking van zijn wil, een bewijs van zijn onverdiende en duizendmaal verbeurde gunst. Er kan alleen sprake zijn van een noodzaak van de bijzondere openbaring voor zover deze onlosmakelijk verbonden is met het doel dat God zelf voor zijn schepping heeft vastgesteld. Als het Gods welbehagen is om de door de zonde verwoeste schepping te herstellen, de mens te herscheppen naar zijn evenbeeld en opnieuw eeuwig met Hem in de hemelse zaligheid te laten leven, dan is een bijzondere openbaring noodzakelijk. Want voor dat doel is de algemene openbaring onvoldoende.
En het is zelfs niet pas dit doel waardoor een bijzondere openbaring wordt vereist. Want als we inzien en erkennen dat de algemene openbaring voor deze bestemming van de wereld en de mens onvoldoende is, dan hebben we ook dat al aan de bijzondere openbaring te danken. Van nature menen we immers voor onze zaligheid genoeg te hebben aan onszelf en onze deugden, aan de wereld en haar schatten. De heidense godsdiensten vormen geen uitzondering, maar zijn een bevestiging van deze regel. Weliswaar spreken ze allemaal over en beroepen ze zich allemaal op een bijzondere openbaring, die door priesters, waarzeggers, orakels enzovoort naar hen toe gekomen zou zijn. En dit levert indirect weer een sterk bewijs op voor de stelling dat niemand aan de algemene openbaring genoeg heeft en dat ieder in zijn hart behoefte voelt aan een andere, nadere bekendmaking van God dan die natuur en geschiedenis hem biedt. Maar deze bijzondere openbaringen waarop het heidendom zich beroept, brengen juist duidelijk aan het licht dat de mens, die de gemeenschap met God heeft verloren, ook zijn openbaring in de natuur niet meer verstaat en bij het zoeken en tasten naar God eigen wegen inslaat. Die verwijderen hem steeds verder van de kennis van de waarheid en leiden hem hoe langer hoe dieper gevangen in de dienst van afgoderij en ongerechtigheid. Rom. 1:20-32
Gods bijzondere openbaring is alleen al nodig om ervoor te zorgen dat we zijn algemene openbaring in natuur en geschiedenis, in hart en geweten goed begrijpen, dat we de zuivere inhoud van die openbaring ontdoen van allerlei menselijke dwalingen en dat we die openbaring dus op de juiste waarde leren schatten. Pas bij het licht van de Schrift zien we in dat de algemene openbaring voor heel het menselijk leven een rijke betekenis heeft en dat die toch met al haar rijkdom onvoldoende is voor het bereiken van de eigenlijke bestemming van de mens.
Omwille van een helder inzicht en een goede orde hebben we weliswaar eerst de algemene openbaring besproken en duidelijk gemaakt dat die onvoldoende is, om nu over te gaan tot de behandeling van de bijzondere openbaring. Maar dit mag dus niet opgevat worden alsof we in het vorige hoofdstuk de bijzondere openbaring opzij gezet hebben en met de inhoud ervan nog geen rekening gehouden zouden hebben. Integendeel, deze bijzondere openbaring heeft ons ook eerder al geleid en de weg van ons onderzoek met haar licht bestraald.
Daarom stellen we nu ook geen zogenaamd onbevooroordeeld onderzoek in naar wat de bijzondere openbaring is, waarvan ons gebleken is dat die onmisbaar is, en waar die te vinden is. We gaan niet met de twijfelaars van onze dagen alle verschillende godsdiensten langs om te vragen of ze ons misschien de bijzondere openbaring van God bieden, waaraan ons hart behoefte voelt. Want dat we de valse godsdiensten als vals hebben leren kennen, dat we afgoderij en beeldendienst, waarzeggerij en toverij, ongeloof en bijgeloof, in grovere ofwel in fijnere vorm, hebben leren kennen als zonde en dwaling en leugen, dat danken we aan de bijzondere openbaring die ons in Christus geschonken is. We zouden dus moedwillig het licht uitblussen dat ons beschijnt, als we de bijzondere openbaring opzij gingen stellen of met haar geen rekening hielden, al was het maar tijdelijk en in methodische zin. En we zouden zodoende eigenlijk bewijzen dat we de duisternis liever hadden dan het licht en dat onze gedachten en overwegingen het licht niet konden verdragen. Joh. 3:19-21
Trouwens, de algemene openbaring kan ons tot op zekere hoogte de behoefte aan en de noodzaak van een bijzondere openbaring laten inzien. Ze kan ook veel sterke argumenten aanvoeren voor de mogelijkheid van zo’n bijzondere openbaring. Want als je niet met het materialisme en pantheïsme instemt en dus feitelijk alle openbaring ontkent, maar nog echt gelooft in het bestaan van een persoonlijke God, die de wereld geschapen heeft, aan de mens een onsterfelijke ziel heeft geschonken en hem voor de eeuwige zaligheid heeft bestemd en die verder nog alle dingen door zijn voorzienigheid onderhoudt en regeert, dan blijft er geen enkele principiële reden meer over om de mogelijkheid van een bijzondere openbaring te bestrijden. Schepping is openbaring, een heel bijzondere, een absoluut bovennatuurlijke, wonderlijke openbaring. Wie die openbaring aanneemt, erkent in principe de mogelijkheid van elke volgende openbaring, zelfs tot die van de vleeswording toe. Maar wat algemene openbaring ook in het midden kan brengen om te beargumenteren dat een bijzondere openbaring nodig en mogelijk is, de algemene openbaring kan niets zeggen over het werkelijk bestaan van een bijzondere openbaring. Want die rust op een vrije gave van God alleen. De werkelijkheid van de bijzondere openbaring kan alleen uit haar eigen bestaan blijken. Slechts bij haar eigen licht kunnen we de bijzondere openbaring aanschouwen en erkennen.