4.9 – De gemeenschappelijke basis voor alle culturen

0
118

Op dit getuigenis van de Schrift drukt de geschiedenis haar zegel. Want niet alleen kwam het spoedig na de val in de kringen van de Kaïnieten tot allerlei uitvindingen en bedrijven. Gen. 4:17 e.v. Ook toen na de zondvloed de mensen zich vestigden in de vlakte van Sinear, hebben ze het binnen betrekkelijk korte tijd tot een hoge mate van cultuur gebracht. Volgens Genesis 10:8-12 is Nimrod, een afstammeling van Cusj, een zoon van Cham, de stichter van het rijk in Babel geweest. De Schrift noemt hem een geweldig jager voor het aangezicht van de Heer, omdat hij door zijn buitengewone kracht de verscheurende dieren verdreef, de vlakte van Sinear veilig maakte en de mensen lokte en bewoog om daar hun woonplaats te kiezen. Zo stichtte hij verschillende steden: Babel, Erech, Akkad en Kalne in de vlakte van Sinear. En vandaar drong hij verder door naar het land van Assur en legde daar de basis voor de steden Ninevé, Rehoboth, Ir en Kalach en Resen.

De oudste bewoners van Sinear zijn dus volgens de Schrift geen Semieten, maar Chamieten geweest. En de jonge wetenschap van de Assyriologie, die zich met de vertaling en verklaring van de in Assyrië opgegraven spijkerschriften bezighoudt, bevestigt dit in zoverre dat ook zij leert dat Sinear oorspronkelijk door een volk van de Sumeriërs bewoond is geweest, dat niet tot de Semieten gerekend kan worden. Maar deze oude bevolking van Sinear is later door een volksverhuizing door Semieten overstroomd. En die behielden wel hun eigen taal, maar namen de cultuur van de Sumeriërs over en smolten ermee samen tot het latere volk van de Chaldeeën. Vooral kreeg het Semitisch element de overhand toen de stadskoning van Babel, Hammurabi, misschien dezelfde als Amrafel, Gen. 14:1 Babel tot hoofdstad verhief en heel Sinear aan zich onderwierp. Het tiende hoofdstuk van Genesis spreekt dit ook zelf uit, want in vers 11 wordt wel gezegd dat Nimrod, de Chamiet, naar het land van Assur ging en daar steden stichtte, maar in vers 22 lezen we dat Assur – dat is de in Assur levende bevolking – verwant is aan Elam, Arfachsad, Lud en Aram en onder de nakomelingen van Sem gerekend moet worden.

De beschaving die wij in het land van Sinear aantreffen, staat in wetenschap en kunst, in moraal en recht, in handel en nijverheid op een hoogte die ons met nog meer verbazing vervult naarmate we die uit de opgravingen beter leren kennen. Op welke manier en binnen welke tijd die ontstaan is, weten we niet. Maar de gewone voorstelling dat we, hoe verder we teruggaan, met steeds ruwere en onbeschaafdere volken in aanraking komen, wordt er volledig door omvergeworpen. Zolang we niet allerlei fantastische voorstellingen bouwen op de onbeschaafde toestand van de zogenaamde natuurvolken, maar aan de hand van de geschiedenis in het verleden proberen door te dringen, worden we versterkt in de gedachte van de Schrift dat de oudste periode van de mensheid na Noach, door het initiatief van mannen als Nimrod, op een hoge trap van cultuur heeft gestaan.

En deze beschaving is niet tot het land van Sinear beperkt gebleven. Naarmate de mensheid zich uitbreidde, heeft ze zich na de spraakverwarring over de aarde verdeeld. Daarbij kwam het natuurlijk voor dat stammen zich hoe langer hoe verder van het centrum van de beschaving verwijderden en in woeste, onherbergzame oorden van Azië, Europa en Afrika hun woonplaats zochten. Het is niet te verwonderen dat deze stammen en volken, in hun geïsoleerde leven, waarin ze van alle verkeer met andere volken waren afgesloten en moesten worstelen met de ruwe en woeste natuur, op de trap van beschaving die zij innamen, zijn blijven staan of zelfs in veel gevallen nog lager zijn teruggezonken. Deze volken vatten we tegenwoordig gewoonlijk samen onder de naam ‘natuurvolken’. Maar deze naam is onduidelijk en onjuist. Want bij al deze volken treffen we alle eigenschappen en goederen aan die horen bij de basiselementen van de beschaving. Ze zijn allemaal mensen, geen loutere natuurwezens. Ze hebben allemaal zonder onderscheid bewustzijn en wil, verstand en rede, hart en geweten. Ze hebben taal en godsdienst, recht en moraal, gezin en maatschappij, werktuigen en sieraden.

En onder hen bestaat ook weer zoveel verschil dat de grens tussen natuur- en cultuurvolken niet is aan te wijzen. Er is een belangrijk verschil in beschaving tussen de Bosjesmannen in Zuid-Afrika, de bewoners van Polynesië en de negerrassen. En hoe ze ook verschillen, ze hebben allen met elkaar een schat aan voorstellingen, overleveringen – bijvoorbeeld over de zondvloed – herinneringen en verwachtingen gemeen die naar eenzelfde oorsprong terugwijzen.

Veel sterker is dit alles het geval bij de zogenaamde cultuurvolken, bij Indiërs en Chinezen, Feniciërs en Egyptenaren. De basiselementen van de wereldbeschouwing die we bij al deze volken ontdekken, zijn dezelfde als die de opgravingen in het land van Sinear ons laten kennen. Hier is de oorsprong van alle cultuur, de wieg en bakermat van de mensheid. Van Midden-Azië uit heeft de mensheid zich over heel de aarde verspreid. Uit dit centrum nam ze de elementen mee van de cultuur die alle beschaafde volken gemeen hebben en vervolgens door elk van hen op zelfstandige wijze en volgens eigen aard verder ontwikkeld zijn. De oude cultuur van Babylonië vormt met haar schrift, haar astronomie, haar wiskunde, haar tijdrekening enzovoort nog de basis waarop onze cultuur is gebouwd.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in