‘Wat dan?’ zul je zeggen. ‘Hebben concilies dan helemaal geen gezag om besluiten te nemen?’ Zeker wel. Ik beweer hier immers niet dat alle concilies veroordeeld moeten worden of al hun acta afgewezen en – zoals je dat zegt – met één haal doorgestreept moeten worden.
‘Maar,’ zal men zeggen, ‘je degradeert toch alle concilies. Het staat nu ieder vrij om wat de concilies hebben vastgesteld aan te nemen of te verwerpen.’ Helemaal niet! Nee, ik wil graag dat men, steeds als men een besluit van een of ander concilie tevoorschijn haalt, eerst nauwkeurig overweegt in welke tijd dat concilie gehouden is, waarom het gehouden werd en met welk doel en wat voor mensen daar aanwezig waren. En vervolgens dat men wat daar behandeld werd, toetst aan de norm van de Schrift en wel op deze manier: een besluit van een concilie telt zwaar, als een voorlopig oordeel, maar dat mag niet verhinderen dat het aan de Schrift getoetst wordt.
Ach, hield ieder zich maar aan de handelwijze die Augustinus voorschrijft in boek 3 van Tegen Maximinus. Deze ketter stelde de besluiten van de synodes ter discussie. Als Augustinus hem kort met enkele woorden de mond wil snoeren, zegt hij: ‘Ik moet niet het concilie van Nicea (325) tegen jou aanvoeren en jij niet dat van Rimini (359) tegen mij alsof daarmee de zaak al vaststaat. Ik ben niet gebonden door het gezag van het ene en jij niet door het gezag van het andere concilie. Laten we in deze discussie zaak tegenover zaak, argument tegenover argument en redenering tegenover redenering zetten door middel van gezaghebbende uitspraken van de Schrift. Die gelden niet voor jou of voor mij, maar voor ons beiden.’1 Dan zouden de concilies het aanzien hebben dat ze moeten hebben en toch zou ondertussen de Schrift schitteren op de eerste plaats. Dan zou er toch niets zijn dat niet zou worden onderworpen aan haar norm.
Ik accepteer dus graag de oude concilies, zoals het concilie van Nicea, het concilie van Constantinopel (381), het eerste concilie van Efeze (431), het concilie van Chalcedon (451) enzovoort. Die concilies werden gehouden om dwalingen te weerleggen. Die respecteer ik als heilig wat betreft de geloofsleer. Want zij bevatten niets anders dan de zuivere en oorspronkelijke uitleg van de Schrift. Die hebben de heilige kerkvaders in hun geestelijke wijsheid gebruikt om de vijanden van de godsdienst die toen opkwamen, te verpletteren.
Ook in sommige latere concilies zie ik het licht van echte vrome ijver en bovendien duidelijke tekenen van verstand, kennis en inzicht. Maar de dingen raken nu eenmaal in verval. En dus kun je in de latere concilies zien hoe ver de kerk nu en dan van de zuiverheid van die gouden tijd ontaard is. Ik twijfel er niet aan dat er ook in die meer bedorven tijden nog wel goede bisschoppen in de concilies kwamen. Maar hun is overkomen waar in het verleden de Romeinse senatoren over klaagden: ze namen geen goede besluiten. Immers, als opvattingen geteld in plaats van gewogen worden, kan het niet anders of het beste deel verliest het regelmatig van het grootste deel. Vast en zeker hebben ze veel goddeloze ideeën gepresenteerd. Ik hoef daar hier geen voorbeelden van te geven. Dat zou te lang duren en anderen hebben dat al zo ijverig gedaan dat ik er niet veel meer aan kan toevoegen.
1Augustinus, Contra Maximinum Arianum II, 14,3.