Maar één voorbeeld, opmerkelijker dan andere, kan volstaan voor allemaal. In dat concilie dat de priesters en de farizeeën in Jeruzalem bijeenriepen tegen Christus Johannes 11:47 – wat zou daarbij qua uiterlijke vorm nog te wensen over zijn? Want als toen in Jeruzalem de kerk niet was, zou Christus nooit meegedaan hebben aan de offers en de andere rituelen. Er vindt een officiële samenroeping plaats. De hogepriester had de leiding. De hele priesterorde zat bij hem. Toch wordt Christus daar veroordeeld en zijn leer uit de weg geruimd. Dat bewijst dat dat concilie echt niet de kerk bevatte.
‘Maar,’ zal men zeggen, ‘wij lopen geen gevaar dat ons zoiets overkomt.’ Wie heeft ons dat verzekerd? Want als je in zoiets belangrijks zorgeloos bent, sta je daarmee schuldig aan nalatigheid. Ja, de Geest voorzegt uitdrukkelijk via de mond van Paulus dat er afval zal komen. 2 Thessalonicenzen 2:3 En dat kan alleen als eerst de herders God verlaten. Hoe kunnen wij op dit punt dan blind zijn, tot onze eigen ondergang? Daarom mogen wij absoluut niet toegeven dat de kerk bestaat in de vergadering van de herders. Want de Heer heeft nergens beloofd dat zij altijd goed zullen zijn. Nee, Hij heeft juist aangekondigd dat ze soms slecht zullen zijn. En als Hij ons herinnert aan het gevaar, dan doet Hij dat om ons voorzichtiger te maken.