Een basisprincipe moet dus zijn: we mogen niets anders als Gods Woord beschouwen en in de kerk ruimte bieden, dan wat eerst de wet en de profeten en daarna de apostolische geschriften bevatten. En er hoort in de kerk op geen andere manier onderwezen te worden dan in overeenstemming met het voorschrift en de norm van dat Woord.
Hier kunnen we ook uit opmaken dat de apostelen geen ander woord toegestaan was dan wat vroeger de profeten hadden, dat wil zeggen: ze legden de oude Schrift uit en lieten zien dat in Christus volbracht is wat daarin voorzegd wordt. En dat deden ze alleen omdat de Heer, dat wil zeggen de Geest van Christus, hun voorging en hun in zekere zin de woorden dicteerde. Want Christus heeft hun taak als afgezant beperkt met deze voorwaarde, toen Hij hun beval op weg te gaan en te leren – niet wat zij zelf zouden kunnen bedenken – maar wat Hij hun geboden had. Mattheüs 28:19-20 En Hij kon het nooit zo duidelijk zeggen als Hij ergens anders doet: ‘Maar jullie mogen je geen rabbi laten noemen, want jullie hebben maar één leermeester: Christus.’ Bovendien herhaalt Hij dat nog een keer in dezelfde passage, om het hun extra diep in hun hart te prenten. Mattheüs 23:8-10
En omdat ze door hun onkunde niet konden begrijpen wat ze uit de mond van hun leermeester hadden gehoord en geleerd, wordt hun de Geest van de waarheid beloofd. Die zou hen leiden, zodat ze alle dingen echt zouden begrijpen. Johannes 16:13 Want op die beperking moeten we goed letten: Christus draagt de Heilige Geest de taak op om de apostelen alles in te geven wat Hij hun van tevoren met zijn mond geleerd heeft. Johannes 14:26