Met de voorbeelden die mijn tegenstanders gebruiken, schieten ze niets op.

Ze zeggen dat de kinderdoop niet is voortgekomen uit een duidelijk bevel van de Schrift, maar uit een besluit van de kerk. Maar het zou wel een heel ellendig toevluchtsoord zijn als we voor het verdedigen van de kinderdoop enkel onze toevlucht zouden kunnen nemen tot het gezag van de kerk. Nee, ergens anders zal duidelijk genoeg blijken dat het daarmee heel anders zit.
Mijn tegenstanders werpen ook tegen dat nergens in de Schrift staat wat op het concilie van Nicea is uitgesproken: dat de Zoon een van wezen is met de Vader. Maar daarmee doen ze de kerkvaders groot onrecht. Alsof zij Arius zomaar veroordeeld hebben, omdat hij geen trouw wilde zweren aan hun opvatting, ook al beleed hij heel de leer die de geschriften van de profeten en de apostelen bevatten! Ik geef toe dat de uitdrukking ‘een van wezen’ niet in de Schrift voorkomt. Maar wel wordt er in de Schrift heel vaak uitgesproken dat er één God is en ook wordt Christus heel vaak de echte en eeuwige God genoemd, één met de Vader. Dus als de kerkvaders van Nicea verklaren dat Christus een van wezen is met de Vader, wat doen zij dan anders dan simpelweg uitleggen wat de Schrift eigenlijk bedoelt?
En Theodoretus van Cyrrhus vertelt dat Constantijn de Grote in hun vergadering vooraf deze uitspraak deed: ‘Bij het bespreken van goddelijke zaken hebben wij de voorgeschreven leer van de Heilige Geest. De boeken van de evangeliën en de apostelen, samen met de uitspraken van de profeten, laten ons Gods bedoeling volledig zien. Daarom moeten we een eind maken aan de onenigheid en de vraagstukken beantwoorden op basis van de woorden van de Geest.’1 Er ging toen niemand tegen deze heilige vermaningen in. Niemand bracht ertegen in dat de kerk zelf iets kon toevoegen, dat de Geest niet alles aan de apostelen geopenbaard had of in elk geval niet aan hun opvolgers had overgeleverd of zoiets.
Als mijn tegenstanders gelijk hebben met hun beweringen, dan was het in de eerste plaats verkeerd dat Constantijn de kerk haar macht ontnam. En in de tweede plaats was het dan een teken van ontrouw dat de bisschoppen zwegen en dat er van hen niemand opstond om de macht van de kerk te verdedigen. Maar Theodoretus vertelt dat ze graag accepteerden wat de keizer zei. Daarom staat wel vast dat dit nieuwe dogma toen nog volledig onbekend was.
1Theodoretus van Cyrrhus, Historia ecclesiastica IV, 7.