Mijn tegenstanders brengen hier weer tegen in dat de kerk sommige dingen aan de geschriften van de apostelen heeft moeten toevoegen of dat de apostelen zelf later mondeling aanvullingen hebben moeten geven op wat ze minder duidelijk geleerd hadden. En wel omdat Christus tegen hen gezegd heeft: ‘Ik heb jullie nog vele dingen te zeggen, maar die kunnen jullie nu nog niet verdragen.’ Johannes 16:12 En mijn tegenstanders zeggen dat dit dogma’s zijn die buiten de Schrift om zijn aangenomen, alleen door de gewoonte.

Maar wat is dat voor brutaliteit? De leerlingen waren nog onwetend en – ik geef toe – weinig ontvankelijk toen ze de Heer dit hoorden zeggen. Maar toen ze hun leer op schrift stelden, waren ze toen nog zo traag van begrip dat ze het later nodig vonden om mondeling aan te vullen wat ze in hun geschriften uit onwetendheid hadden weggelaten? Bovendien, als de Geest van de waarheid hen al in alle waarheid geleid had, toen ze hun geschriften lieten uitgaan, wat heeft hen dan verhinderd om daarin een bezegelde of gewaarmerkte weergave achter te laten van de volmaakte kennis van de leer van het evangelie?
Maar vooruit, laten we hun toegeven wat zij zo graag willen. Maar dan moeten zij aanwijzen welke dingen er dan buiten de Schrift om geopenbaard moeten worden. Als ze dat durven, zal ik hen aanpakken met deze woorden van Augustinus: ‘Als de Heer zwijgt, wie van ons zal dan zeggen: het zit zus of zo? Of stel dat iemand het zou durven zeggen. Hoe kan hij het dan bewijzen?’1
Maar waarom ga ik in discussie over een overbodige kwestie? Zij maken de geschriften van de apostelen gebrekkig en onvolledig. Maar zelfs een kind weet immers dat je daarin de vrucht vindt van de openbaring die de Heer hun toen beloofde!
1Augustinus, In Ioannis euangelium tractatus, 96,2.