4.7.6 – Het ordenen van bisschoppen

0
295

Hoe dan ook, laten we eens kijken wat voor recht of macht de stoel van Rome toen had. Nu bestaat de kerkelijke macht uit de volgende vier punten: het ordenen van bisschoppen, het uitschrijven van concilies, het luisteren naar appelzaken oftewel de rechtspraak en het nemen van strafmaatregelen oftewel censuur.

Alle oude synodes bevelen dat bisschoppen geordend moeten worden door de bisschop van de hoofdstad van hun provincie. Nergens bevelen zij dat dat door de bisschop van Rome gedaan moet worden, behalve waar hij zelf patriarch is. Echter, langzamerhand ontstond de gewoonte dat de bisschoppen uit Italië allemaal naar Rome gingen om daar geordend te worden. Alleen de bisschoppen van de provinciehoofdsteden lieten zich niet in deze slavernij voeren. Als er een bisschop van een provinciehoofdstad geordend moest worden, stuurde de bisschop van Rome er een van zijn presbyters heen. Maar alleen om erbij aanwezig te zijn, niet om de ordening te leiden.

Een voorbeeld daarvan lezen we bij Gregorius de Grote, als hij het heeft over de wijding van Constantius als bisschop van Milaan, na de dood van Laurentius.1

Volgens mij is deze instelling trouwens niet heel oud geweest. In het begin zond men uit respect en welwillendheid over en weer afgezanten om getuigen te zijn van de ordening. Zo getuigde men van de onderlinge gemeenschap. Maar wat eerst vrijwillig was, ging men later zien als iets onmisbaars.

Hoe dan ook, het staat vast dat de bisschop van Rome de macht om te ordenen vroeger alleen had in het gebied waar hij patriarch was, dat wil zeggen: in de kerken die onder Rome vielen. Zo staat het in een uitspraak van het concilie van Nicea.

Verbonden met de ordening was het sturen van een synodale brief. Daarin stond de bisschop van Rome in geen enkel opzicht hoger dan de andere bisschoppen. De patriarchen hadden de gewoonte om direct na hun wijding in een openbaar geschrift hun geloof te bevestigen. Daarmee verklaarden ze publiek dat ze de besluiten van de heilige en rechtzinnige concilies onderschreven. Op die manier, door verantwoording af te leggen van hun geloof, keurden ze over en weer elkaars ordening goed. Als de bisschop van Rome zo’n geloofsbelijdenis wel kreeg van anderen, maar zelf niet zo’n geloofsbelijdenis gaf, zou hij daarmee erkend zijn als hun meerdere. Maar hij moest even goed zelf zo’n geloofsbelijdenis verstrekken als van anderen eisen. Dat vormt dus een bewijs van broederschap, niet van gezag.

Een voorbeeld daarvan hebben we in de brief van Gregorius aan Anastasius van Antiochië, aan Cyriacus2 van Constantinopel en ergens anders aan alle patriarchen tegelijk.3

1Gregorius de Grote, Epistulae II, 68 en 170.

2Cyriacus († 606), patriarch van Constantinopel.

3Gregorius de Grote, Epistulae I, 24 en 25 en VI, 169.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in