Pas in de tijd van Gregorius de Grote ontstond er discussie over de titel ‘universele bisschop’. De aanleiding daarvoor vormde de eerzucht van Johannes,1 bisschop van Constantinopel. Hij wilde zichzelf universele bisschop maken, iets dat nog nooit iemand geprobeerd had. In die discussie voert Gregorius niet aan dat hem werd afgepakt waar hij recht op had. Nee, hij roept hier met kracht tegen uit dat deze titel onheilig is, godslasterlijk zelfs. Sterker nog: een voorbode van de antichrist.

Hij zegt: ‘Als degene die zich universele bisschop noemt, valt, stort heel de kerk in.’2
En ergens anders: ‘Het is heel verdrietig om passief te tolereren als onze broeder en collega-bisschop zich de enige bisschop zou noemen en daarmee alle andere bisschoppen minacht. Maar wat laat deze hoogmoed anders zien dan dat de tijd van de antichrist al vlakbij is? Want blijkbaar imiteert hij degene die het gezelschap van de engelen te min vond en probeerde op te klimmen tot alleenheerschappij.’3
Ergens anders schrijft hij aan Eulogius4 van Alexandrië en Anastasius5 van Antiochië: ‘Nooit heeft iemand van mijn voorgangers deze onheilige titel willen gebruiken en wel om deze reden: als één persoon “universele patriarch” genoemd wordt, wordt de anderen de naam “patriarch” ontzegd. Maar een christen zou er niet aan moeten denken zich iets te willen aanmatigen waarmee hij de eer van zijn broeders ook maar een klein stukje te kort zou doen. Toestemmen in deze misdadige titel betekent niets anders dan het geloof vernietigen.’6
Hij zegt: ‘Dat we geloofseenheid moeten bewaren is één ding. Iets anders is dat we hoogmoed moeten onderdrukken. Maar ik zeg vrijmoedig dat ieder die zich algemeen priester noemt of verlangt dat hij zo genoemd wordt, in zijn hoogmoed een voorloper is van de antichrist! Want door zijn hoogmoed plaatst hij zichzelf boven anderen.’7
En, opnieuw aan Anastasius van Alexandrië: ‘Ik heb gezegd dat hij geen vrede met ons kan hebben, tenzij hij de hoogmoed van die bijgelovige en arrogante naam corrigeert. Die titel is bedacht door de eerste afvallige! En om te zwijgen over het onrecht dat uw eer wordt aangedaan als één bisschop “universele bisschop” genoemd wordt: heel de kerk stort in als de universele bisschop valt.’8
Echter, Gregorius schrijft ook dat deze eer op het concilie van Chalcedon is aangeboden aan Leo I. Maar dat lijkt totaal onwaarschijnlijk. Want je leest daarover niets in de acta van dat concilie. En Leo zelf zou dit echt niet verzwegen hebben. Want hij bestrijdt in vele brieven het besluit dat daar genomen is ten gunste van de stoel van Constantinopel. Als het waar was, had het zijn sterkste argument geweest kunnen zijn dat hij de eer die hem was aangeboden had afgewezen. Bovendien had hij ook verder meer dan genoeg eerzucht om niet vrijwillig iets weg te laten dat hem tot eer strekte.
Gregorius heeft zich dus vergist toen hij dacht dat die titel door het concilie van Chalcedon is aangeboden aan de stoel van Rome. Om er maar over te zwijgen hoe belachelijk het is dat hij verklaart dat die titel afkomstig is van een heilige synode, terwijl hij die titel tegelijk misdadig, onheilig, afkeurenswaardig, hoogmoedig en heiligschennend noemt, ja zelfs bedacht door de duivel en bekendgemaakt door de heraut van de antichrist.
Toch voegt hij eraan toe dat zijn voorganger die titel heeft geweigerd, om te voorkomen dat alle priesters samen beroofd werden van de eer waar ze recht op hadden, doordat één iets speciaals kreeg.9 Ergens anders zegt hij: ‘Niemand heeft ooit met zo’n titel aangeduid willen worden, niemand heeft zich deze brutale naam toegeëigend, om te voorkomen dat hij de indruk zou wekken al zijn broeders de eer van de bisschopsrang te weigeren door zichzelf als bisschop de eer toe te eigenen van een unieke positie.’10
1Johannes IV Nesteutes († 595), patriarch van Constantinopel.
2Gregorius de Grote, Epistulae IV, 76.
3Gregorius de Grote, Epistulae IV, 78.
4Eulogius († 608), patriarch van Alexandrië.
5Anastasius († 599), patriarch van Antiochië.
6Gregorius de Grote, Epistulae IV, 80.
7Gregorius de Grote, Epistulae IV, 83; VII, 194.
8Gregorius de Grote, Epistulae IV, 188.
9Gregorius de Grote, Epistulae IV, 76.
10Gregorius de Grote, Epistulae VII, 69.