Wat betreft de aanduiding ‘primaat’ en andere hoogmoedige aanduidingen waar de paus nu zo wonderlijk prat op gaat: het is niet moeilijk te beoordelen wanneer en hoe die binnengeslopen zijn.

Cyprianus noemt vaak Cornelius.1 Maar hij noemt hem niet anders dan ‘broeder’, ‘collega-bisschop’ of ‘collega’. En als hij schrijft aan Stefanus I,2 Cornelius’ opvolger, dan beschouwt hij hem niet alleen als gelijk aan zichzelf en de andere bisschoppen. Hij spreekt hem zelfs vrij streng aan. Het ene moment verwijt hij hem arrogantie en het andere moment onwetendheid.3
We weten hoe na Cyprianus heel de kerk van Afrika over deze kwestie oordeelde. Want het concilie van Carthago verbood dat iemand ‘hogepriester’ of ‘eerste bisschop’ genoemd werd. Hij mocht hooguit ‘bisschop van de eerste stoel’ genoemd worden.4
Als je nog oudere geschriften erop wilt nalezen, zul je merken dat de bisschop van Rome toen tevreden was met de algemene aanspreektitel ‘broeder’.
Vast en zeker waren al die hoogmoedige aanduidingen, waar de stoel van Rome later mee is gaan pronken, totaal onbekend zolang de kerk nog haar echte en zuivere vorm had. Wat een hogepriester en enig hoofd van de kerk op aarde was, wist men niet. Als de bisschop van Rome het gewaagd had zich zoiets aan te matigen, dan zou zijn dwaasheid snel bedwongen zijn door flinke mannen.
Hiëronymus was een presbyter van Rome. Daarom was hij best geneigd om de waardigheid van zijn kerk te prediken, voor zover de feiten en omstandigheden van die tijd dat toelieten. Maar toch zien we dat hij die waardigheid wel binnen de perken houdt. Hij zegt: ‘Als je naar gezag vraagt, de wereld is groter dan een stad. Waarom kom je aanzetten met wat in één stad gebruikelijk is? Waarom verdedig je een klein aantal? Dat leidt tot hoogmoed en verzet tegen de wetten van de kerk. Overal waar een bisschop is, of het nu is in Rome, in Gubbio, in Constantinopel of in Reggio, heeft hij hetzelfde aanzien en hetzelfde priesterschap. De macht van rijkdom of de nederigheid van armoede maakt een bisschop niet hoger of lager.’5
1Paus Cornelius († 253).
2Paus Stefanus († 257).
3Cyprianus van Carthago, Epistulae, 68, 45, 47, 48, 70 en 75.
4Concilie van Carthago, canon 47.
5Hiëronymus van Stridon, Epistulae, 146.