Maar zelfs al zouden we tegenwoordig de paus van Rome het hoge en uitgebreide gezag toestaan dat die stoel in die tussenperiode – de tijd van Leo I en Gregorius de Grote – gehad heeft, wat heeft dat te maken met het pausdom van nu? Ik heb het nog niet over het wereldlijke gezag of over de burgerlijke macht. Daar zal ik het over hebben als dat aan de beurt is. Nee, welke overeenkomst is er tussen het geestelijke bestuur waar zij prat op gaan en de toestand uit die tijd?

Immers, de paus definiëren zij als het opperhoofd van de kerk op aarde en de universele bisschop van heel de wereld. En als de pausen het zelf over hun gezag hebben, zeggen ze heel hoogmoedig dat zij de macht hebben om te bevelen, dat anderen moeten gehoorzamen, dat al hun besluiten beschouwd moeten worden alsof ze door de goddelijke stem van Petrus bevestigd zijn. Ze zeggen dat de provinciale synodes kracht missen, omdat de paus er niet aanwezig is. En dat zij geestelijken kunnen ordenen uit iedere kerk en geestelijken die ergens anders geordend zijn naar hun stoel kunnen roepen.
In het verzamelwerk van Gratianus vind je talloos veel van dit soort uitspraken. Ik ga die niet allemaal opsommen, om de lezers niet lastig te vallen. In de kern komt het erop neer dat de paus van Rome alleen het laatste woord heeft over alle kerkelijke zaken. Of het nu gaat om het beoordelen en vaststellen van dogma’s, het geven van wetten, het regelen van de tucht of de rechtspraak. Ook zou het te lang duren en overbodig zijn om de privileges op te sommen die de pausen zichzelf toekennen in wat zij ‘reservaties’ noemen.
Maar het meest onverdraaglijk is wel dat zij op aarde geen gezag meer overlaten dat hun willekeur kan bedwingen en in toom houden, voor het geval ze zo’n onbeperkte macht misbruiken. Ze zeggen: ‘Niemand mag het oordeel van deze stoel herzien, omdat de kerk van Rome het primaat heeft.’ En: ‘De rechter mag niet beoordeeld worden, niet door de keizer, niet door koningen, niet door heel de geestelijkheid en niet door het volk.’1
Wat een arrogantie, dat één mens zichzelf aanstelt als rechter over iedereen, maar zich zelf aan niemands gezag wil onderwerpen! Maar wat dan als hij Gods volk tiranniseert? Als hij Christus’ rijk verstrooit en verwoest? Als hij heel de kerk in verwarring brengt en de herderstaak verandert in struikroverij? Ja, zelfs al was hij de grootste schurk, dan nog ontkent hij dat hij aan iemand anders verantwoording moet afleggen. Want dit zijn de woorden van de paus: ‘God heeft gewild dat de zaken van mensen door mensen beslecht worden. Maar de priester van deze stoel heeft Hij onder zijn eigen oordeel geplaatst, zonder onderzoek door anderen.’ En: ‘Wij beoordelen de daden van de onderdanen. Maar alleen God beoordeelt onze daden.’2
1Gratianus, Decretum I, 12,2 en 22,2; II, 24,1.
2Gratianus, Decretum V, 122.