Maar zelfs al zou er aan die grovere misbruiken een eind komen, blijft het dan niet nog altijd absurd dat men een presbyter aanstelt zonder hem een plaats toe te wijzen? Want de roomsen ordenen niemand, behalve om te offeren. Maar de wettige ordening van een presbyter bestaat uit een roeping om de kerk te besturen en van een diaken om de liefdegaven voor de armen te beheren.
Zij verhullen wat ze doen met veel pracht en praal, om met uiterlijke schijn eerbied op te wekken bij eenvoudigen. Maar wat voor waarde kan die maskerade hebben voor mensen met een gezond verstand? Er is geen enkele basis voor en er is niets echts aan. Want ze gebruiken rituelen die ze óf overgenomen hebben van het jodendom, óf zelf verzonnen hebben, maar die je maar beter kunt nalaten.
Maar ze reppen niet over een echt onderzoek, de instemming van het volk en andere onmisbare dingen. Want om de schaduw van onderzoek die ze nog over hebben, geef ik niets. Met schaduw bedoel ik de belachelijke gebaren die een domme en zinloze imitatie vormen van hoe het in de oude kerk toeging. De bisschoppen hebben hun vicarissen die vóór de ordening onderzoek doen naar wat iemand geleerd heeft. Maar wat onderzoeken ze? Of ze hun missen kunnen lezen, of ze een alledaags naamwoord dat ze bij het lezen tegenkomen, kunnen verbuigen of een werkwoord kunnen vervoegen, of ze de betekenis van één woord kennen. Het is zelfs niet nodig dat ze van één heel zinnetje de betekenis kunnen weergeven. En toch worden degenen die zelfs in deze kinderlijke basisbeginselen falen, niet van het priesterschap afgehouden. Als ze maar een aanbeveling meebrengen in geld of gunst.
Net zo onzinnig is het dat degenen die geordend moeten worden, naar het altaar gebracht worden en dat dan drie maal een onverstaanbare stem in het Latijn vraagt of ze de eer waard zijn. Dan antwoordt er in het Latijn iemand die hen nog nooit gezien heeft of een of andere lakei die helemaal geen Latijn kent, maar die deze rol vervult in het toneelstuk zodat er maar niets aan de formaliteiten ontbreekt: ‘Zij zijn het waard.’ Waar zou je die eerbiedwaardige vaders anders van kunnen beschuldigen dan dat ze met zo’n openlijke heiligschennis een spelletje spelen en God en mensen schaamteloos uitlachen?
Maar ze hebben dit nu al zo lang ongestoord kunnen doen, dat ze denken dat het nu wel toegestaan is. Want ieder die zijn mond open durft doen tegen zulke duidelijke en afschuwelijke misdaden, wordt door hen ter dood veroordeeld, net als degene die in de oudheid de mysteries van de godin Ceres onthuld had. Zouden ze dat doen als ze dachten dat er een God is?