Zo zijn de oude gewoonten die ik behandeld heb, niet slechts verward, maar zelfs volledig uit de weg geruimd en vernietigd. De bisschoppen en de stadspriesters – die, rijk geworden van deze buit, veranderd zijn in kanunniken – hebben het belangrijkste deel onder elkaar verdeeld. Maar bij die verdeling is het rumoerig toegegaan. Dat blijkt doordat ze tot vandaag toe ruzie maken over de precieze grenzen.
Hoe dan ook, deze schikking zorgt ervoor dat geen cent van alle bezittingen van de kerk terechtkomt bij de armen, die er in elk geval voor de helft recht op hebben. Want de canones kennen een vierde deel aan hen toe. En nog een ander vierde deel kennen ze toe aan de bisschoppen met de bedoeling dat ze het gebruiken voor gastvrijheid en andere verplichtingen om goed te doen. Ik zwijg erover wat de geestelijken moesten doen met hun deel en waar zij dat voor moesten gebruiken. Ik heb al duidelijk genoeg aangetoond dat het laatste deel, dat bestemd is voor de kerken, gebouwen en andere uitgaven, in tijd van nood beschikbaar hoort te zijn voor de armen.
Ik vraag je: als ze maar één vonkje vrees voor God in hun hart hadden, zouden ze dan kunnen leven met het besef dat alles wat ze eten en waarmee ze zich kleden afkomstig is van diefstal, ja zelfs van heiligschennis? Maar Gods oordeel raakt hen nauwelijks. Daarom zouden ze zich op z’n minst moeten realiseren dat degenen die zij willen wijsmaken dat ze in hun kerk zulke mooie en goed ingerichte orden hebben – dat pochen ze altijd zo graag – mensen zijn met zinnen en verstand.
Ze moeten mij maar eens ronduit antwoorden of diaken zijn inhoudt dat je vrij bent om te roven en te stelen. Als ze dat ontkennen, moeten ze natuurlijk ook erkennen dat zij geen diakenen meer hebben. Want bij hen is heel de uitdeling van de kerkelijke bezittingen openlijk veranderd in een heiligschennende plundering.