4.5.12 – Gregorius de Grote over priesters die niet preken

0
309

Al in de tijd van Gregorius de Grote bestonden er blijkbaar al enkele kiemen van dit kwaad. Toen al begonnen de bestuurders van de kerk nalatig te worden in het geven van onderwijs. Want ergens klaagt hij daar erg over. Hij zegt: ‘De wereld is vol priesters. Toch vind je maar weinig arbeiders in de oogst. Want we nemen wel de priestertaak op ons, maar we voeren die taak niet uit.’ En: ‘Omdat zij van binnen geen liefde voelen, willen ze heren lijken. Maar ze beseffen niet dat ze vaders zijn. Een nederige positie wisselen ze in voor een hoge regeringspositie.’ En: ‘Maar wij, herders, wat doen wij? We krijgen loon, maar werken er niet voor. We zijn vervallen tot uiterlijke dingen. We nemen het een op ons, maar doen iets anders. We verlaten de bediening van de prediking en volgens mij is het voor ons een straf dat we bisschoppen genoemd worden. Want we hebben wel een eervolle titel, maar niet de dingen waar die titel voor staat.’1

Als Gregorius zulke scherpe woorden gebruikt tegen degenen die hun taak alleen maar minder nauwkeurig of minder ijverig uitvoerden, wat zou hij dan zeggen, vraag ik je, als hij zag dat van de bisschoppen bijna niemand, of in elk geval heel weinigen, en van de rest nauwelijks één op de honderd in heel hun leven één keer de preekstoel beklimmen? Want men is zo waanzinnig geworden, dat het houden van een preek voor het volk algemeen beschouwd wordt als iets dat te min is voor de waardigheid van een bisschop.

In de tijd van Bernardus van Clairvaux waren de dingen nog veel erger in verval geraakt. Maar we zien ook met wat voor strenge berispingen hij uitvaart tegen de hele priesterorde. En we mogen ervan uitgaan dat die toen nog veel zuiverder was dan nu.

1Gregorius de Grote, Homiliae super evangeliis, 17.

Bestellen?

Reageren

Schrijf hier je reactie.
Vul hier alsjeblieft je naam in