Ik stip hier geen fouten aan die slechts aan de buitenkant zitten, fouten van enkelingen. Nee, het gaat alleen om fouten die zitten ingebakken in de roomse instelling zelf. Ik zal er iets aan toevoegen dat de roomse priesters onaangenaam in de oren zal klinken. Maar het is waar en daarom moet ik het zeggen: kanunniken, dekens, kapelaans, proosten en allen die onderhouden worden door gemakkelijke priesterschappen, kun je met hen op één lijn stellen. Want wat voor bediening kunnen zij voor de kerk uitvoeren? De prediking van het Woord, de zorg voor de tucht en het uitdelen van de sacramenten hebben ze immers als te zware lasten van zich af geschud. Dus wat hebben ze dan nog over waarop ze zich kunnen laten voorstaan als echte dienaren? Nou, het zingen en de pracht en praal van de rituelen. Maar wat heeft dat ermee te maken?

Als zij als verdediging aanvoeren dat het een allang gebruikelijke gewoonte is, dan wijs ik echter op de definitie waarmee Christus ons de echte dienaren getekend heeft. Daarmee heeft Hij ons verteld waar degenen die als echte dienaren beschouwd willen worden, aan moeten voldoen. En als ze niet tegen zo’n harde wet kunnen en zich niet kunnen onderwerpen aan de regel van Christus, dan moeten ze toch in elk geval accepteren dat deze zaak beslecht wordt door het gezag van de eerste kerk. Maar ze staan er echt niet beter voor als hun toestand beoordeeld wordt op basis van de oude canones.
Degenen die ontaard zijn tot kanunniken, hadden presbyters moeten zijn. Dat waren degenen die vroeger samen met de bisschop de kerk regeerden. Zij waren als het ware zijn collega-herders. De waardigheid van hun zogenaamde kapittels heeft helemaal niets te maken met de echte regering van de kerk. En dat geldt nog veel minder voor de kapelaanschappen en wat er nog meer voor modder is met zulke namen. In welke positie moeten we hen dus zien? Vast en zeker sluit zowel het woord van Christus als de praktijk in de oude kerk hen uit van de eer van de presbyters. Toch beweren zij dat zij presbyters zijn. Maar dat masker moet hun van het gezicht getrokken worden. Dan zullen we merken dat hun werk heel anders is en ver afstaat van de taak van de presbyters zoals de apostelen die voor ons beschrijven en de eerste kerk die eiste.
Dus met welke benamingen ze al zulke rangen ook tooien, ze zijn allemaal nieuw. In elk geval zijn ze niet gebaseerd op een instelling van God en evenmin op de praktijk van de oude kerk. Daarom mag daarvoor geen plaats zijn in een beschrijving van de geestelijke regering die de kerk heeft ontvangen. Want die regering is geheiligd door de mond van de Heer zelf.
Misschien hebben ze liever dat ik het wat ruwer en grover zeg. Daarom: kapelaans, kanunniken, dekens, proosten en al die vadsige buiken raken zelfs met hun pink nog geen stukje aan van de taak die van dienaren als onmisbaar geëist wordt. Daarom is het onacceptabel dat zij zich die eer onterecht aanmatigen en zo Christus’ heilige instelling geweld aandoen.