En de diakenen waren toen niet anders dan in de tijd van de apostelen. Ze ontvingen de dagelijkse gaven van de gelovigen en de jaarlijkse inkomsten van de kerk, om die op de juiste manier te gebruiken: voor een deel deelden ze die uit aan de dienaren en voor een ander deel aan de armen, voor hun onderhoud. Maar wel zoals de bisschop het bepaalde. Aan hem moesten ze elk jaar verantwoording afleggen van hun beheer.
De canones – ‘regels’ – maken van de bisschop de uitdeler van alle bezittingen. Maar dat moeten we niet zo opvatten alsof hij daar zelf voor moest zorgen. Het was alleen omdat hij het recht had de diakenen voor te schrijven wie ze moesten accepteren om door de kerk gezamenlijk onderhouden te worden en aan wie ze iets moesten geven van wat over was en hoeveel ieder dan moest hebben. Bovendien moest de bisschop toezicht houden of de diakenen trouw hun taken uitvoerden.
Immers, in de canones die nog aan de apostelen worden toegeschreven, lezen we: ‘Wij gebieden dat de bisschop de beschikking heeft over de bezittingen van de kerk. Want de zielen van de mensen zijn kostbaarder. Als die hem zijn toevertrouwd, is het nog meer gepast dat hij zorg draagt voor het geld, zodat alles onder zijn gezag aan de armen wordt uitgedeeld door de presbyters en de diakenen. Dan wordt alles uit ontzag zorgvuldig bediend.’
En op het concilie van Antiochië (341) is besloten dat de bisschoppen die de bezittingen van de kerk beheren zonder de presbyters en de diakenen erin te kennen, in toom gehouden moeten worden.1
Maar ik hoef het hier niet verder over te hebben. Want in de tijd van Gregorius de Grote werden in andere opzichten de kerkelijke bepalingen erg geschonden. Maar uit heel veel brieven van hem blijkt dat men zich toch steeds aan deze regel hield: de diakenen zorgen voor de armen onder toezicht van de bisschop.
Wat betreft de subdiakenen: waarschijnlijk zijn zij in het begin aan de diakenen toegevoegd, zodat de diakenen van hun werk gebruik konden maken voor de armen. Maar langzamerhand is dat onderscheid verdwenen.
Toen ging men aartsdiakenen benoemen omdat de bezittingen zo groot werden dat er een nieuwe en preciezere manier van bediening nodig was. Al vertelt Hiëronymus dat er ook in zijn tijd al aartsdiakenen waren.2 Zij hadden het beheer over de inkomsten, de bezittingen, de inventaris en de dagelijkse giften. Daarom waarschuwt Gregorius de aartsdiaken van Salona dat hij schuldig is als er van de bezittingen van de kerk iets verloren gaat omdat er iemand nalatig is of fraudeert.3
Hun werd ook het voorlezen van het evangelie voor het volk opgedragen en het aansporen tot bidden. Bovendien werden ze gebruikt om bij het heilig avondmaal de beker aan te reiken. Maar dat was allemaal om hun taak te versieren, zodat ze die extra zorgvuldig zouden uitvoeren. Want dit soort tekenen herinnerden hen eraan dat ze niet een of ander wereldlijk rentmeesterschap uitoefenden, maar een geestelijke dienst, aan God gewijd.
1Concilie van Antiochië, canon 25.
2Hiëronymus van Stridon, Epistulae, 146,1.
3Gregorius de Grote, Epistulae IV, 10.